Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
hoofdzaakmet zaaknummer / rolnummer: C/09/544881 / HA ZA 17-1299 (hierna: ‘de hoofdzaak’) van
1.[B.V. I] , te [plaats 1] ,
vrijwaringszaakmet zaaknummer / rolnummer C/09/552752 / HA ZA 18-512 (hierna: ‘de vrijwaringszaak’) van
1.De procedure in de hoofdzaak
- de dagvaarding van 5 december 2017,
- de akte houdende producties, met de bij de dagvaarding behorende producties,
- de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, van Rijkswaterstaat, met producties,
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 28 maart 2018, waarin oproeping van [B.V. III] in vrijwaring is toegestaan,
- het tussenvonnis van 30 mei 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
- de incidentele conclusie tot voorlopige voorzieningen (artikel 223 Rv) van 27 november 2018 van [B.V. I c.s.] , met producties,
- de rolbeslissing van 13 februari 2019, waarin is bepaald dat de voorlopige voorziening gelijktijdig met de hoofdzaak zal worden behandeld,
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2019 en de daarin genoemde stukken, waaronder de spreekaantekeningen van [B.V. I c.s.] (tevens houdende een wijziging van eis in de hoofdzaak en het incident).
2.De procedure in de vrijwaringszaak
- de dagvaarding in vrijwaring van 30 april 2018, met producties,
- de conclusie van antwoord in vrijwaring,
- het tussenvonnis van 30 mei 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2019.
3.De feiten (in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak)
en [D] . Voorafgaand aan de definitieve gunning gaat het daarbij overigens altijd om voorwaardelijke afspraken, nu het pas tot een overeenkomst kan komen als [B.V. III] ook daadwerkelijk het werk gegund krijgt.
4.Het geschil in de hoofdzaak
in de hoofdzaak
5.Het geschil in de vrijwaringszaak
6.De beoordeling in de hoofdzaak
de wijziging het economische evenwicht van de overheidsopdracht ten gunste van de opdrachtnemer verandert op een wijze die niet is voorzien in de oorspronkelijke overheidsopdracht,
) pas toestemming hebt gegeven, om de auto’s vast te leggen voor het steunpunt De Kar in Apeldoorn.
niethad mogen trekken, had Rijkswaterstaat naar het oordeel van de rechtbank ook niet mogen toestaan dat de kentekens van [het Transportbedrijf] door eigen materiaal werden vervangen. In dat geval zou Rijkswaterstaat immers feitelijk de eis loslaten dat de beoogd opdrachtnemer uiterlijk op 23 mei 2017 voldoende zekerheid moest hebben over de beschikbaarheid van het materiaal van de onderaannemers. Rijkswaterstaat zou dan, door achteraf dit gebrek te gedogen, de beoogd opdrachtnemer feitelijk meer tijd geven – zelfs tot na het verkrijgen van de opdracht en daarmee in een sterkere positie – om met de onderaannemers te onderhandelen (met als vangnet inzet van eigen materiaal). Dit zou de beoogd opdrachtnemer in een economisch gunstiger positie brengen in vergelijking tot de huidige eis dat uiterlijk op 23 mei 2017 afspraken moeten zijn gemaakt met de opgegeven onderaannemers. Het toestaan van inzet van eigen materiaal zou onder die omstandigheden dus neerkomen op een wezenlijke wijziging als bedoeld in artikel 2.163g lid 3 sub b Aw 2012.