ECLI:NL:RBDHA:2019:13620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
C/09/582694 / KG RK 19-1483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2019 een verzoek tot wraking toegewezen. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. van Schaik, had de kantonrechter mr. J.L.M. Luiten gewraakt, omdat hij vond dat deze vooringenomen was. Dit oordeel was gebaseerd op een eerdere zitting waarin de kantonrechter ongevraagd en ongemotiveerd had geoordeeld over de betekenis van het woord 'teruggeven' in een vonnis van 6 februari 2019. Verzoeker stelde dat de kantonrechter zich onvoldoende in het dossier had verdiept en dat zijn oordeel niet duidelijk was als een voorlopig oordeel, wat bij verzoeker de schijn van partijdigheid wekte.

De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter zich zodanig had uitgedrukt dat het voor partijen niet duidelijk was dat het om een voorlopig oordeel ging. Bovendien was het debat nog niet afgerond toen de kantonrechter zijn oordeel gaf, wat de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid versterkte. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die door verzoeker waren aangevoerd, voldoende waren om het wrakingsverzoek toe te wijzen. De procedure in de hoofdzaak werd geschorst en zal worden hervat door een andere kantonrechter.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/62
zaak- /rekestnummer: C/09/582694 / KG RK 19-1483
Beslissing van 16 december 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
strekkende tot de wraking van
mr. J.L.M. Luiten,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.C. Uittenbogaart.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 30 oktober 2019;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 1 november 2019, ingekomen bij de griffie op 4 november 2019;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 26 november 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de belanghebbende.
De advocaat van de belanghebbende is niet op de zitting verschenen.
De rechter heeft laten weten dat hij niet op de zitting aanwezig zal zijn.
De advocaat van verzoeker heeft op de zitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 7930652 RL EXPL 19-17074 tussen verzoeker en [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ).
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. In een vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 6 februari 2019 is verzoeker veroordeeld tot teruggave aan [belanghebbende] van een auto, op straffe van een dwangsom. In de hoofdzaak strijden partijen over de uitleg van het woord “teruggave”. Deze uitleg is relevant voor de vraag of verzoeker al dan niet dwangsommen heeft verbeurd.
Verzoeker had de indruk dat de kantonrechter zich onvoldoende in het dossier had verdiept. Toen ter comparitie duidelijk werd waarover het geschil ging, heeft de kantonrechter ongevraagd en ongemotiveerd zijn oordeel gegeven dat “teruggave” in het vonnis betekende dat verzoeker de auto op zijn kosten bij [belanghebbende] had moeten afleveren. Vervolgens heeft de kantonrechter ter motivering van zijn oordeel feiten en omstandigheden aangevoerd die niet door [belanghebbende] aan zijn verweer ten grondslag zijn gelegd. De kantonrechter heeft geen kritische vragen aan [belanghebbende] gesteld. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter gezegd dat hij op zeer korte termijn vonnis kon wijzen, namelijk op 5 november 2019, terwijl de comparitie op 30 oktober 2019 was. Door de hiervoor geschetste omstandigheden is bij verzoeker een objectief gerechtsvaardigde vrees voor partijdigheid van de kantonrechter ontstaan.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit de wet volgt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 30 oktober 2019. Het verzoek is gedaan op 1 november 2019. Op de wrakingszitting heeft verzoeker uitgelegd dat hij niet onmiddellijk tot wraking is overgegaan, omdat hij eerst met zijn advocaat wilde overleggen of hij een dergelijk verstrekkend verzoek zou doen. Vervolgens moest zijn advocaat het verzoek op schrift stellen. Op grond van deze verklaring begrijpt de wrakingskamer het tijdsverloop van twee dagen. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend en dat verzoeker kan worden ontvangen in het verzoek.
3.4.
Vervolgens komt de wrakingskamer aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek toe.
3.5.
Verzoeker vindt de kantonrechter vooringenomen omdat deze tijdens de zitting ongevraagd en ongemotiveerd heeft geoordeeld dat het woord “teruggeven” in het vonnis van 6 februari 2019 in dit geval betekende dat [verzoeker] de auto moest terugbrengen naar [belanghebbende] . Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat de kantonrechter, nadat [belanghebbende] en zijn advocaat uitgebreid aan het woord waren geweest en [verzoeker] en zijn advocaat een enkele opmerking hadden gemaakt over de vraag hoe het woord “teruggeven” moest worden begrepen, heeft gezegd:
“De veroordeling tot teruggave door [eiser] uit het vonnis kan dan ook niet anders zijn bedoeld dan dat het aan [eiser] was om te regelen dat die auto bij [gedaagde] wordt teruggebracht”.Daarop heeft [verzoeker] gereageerd, waarna de kantonrechter tegen hem heeft gezegd: “
maar u had de verplichting om de auto terug te brengen”en even later:
“het klaarzetten van de auto is iets anders dan de auto teruggegeven. De verplichting om de auto terug te geven rust op basis van het vonnis op [eiser] ”. Vervolgens heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak gesloten en de zaak verwezen naar de rolzitting van 5 november 2019 voor het wijzen van vonnis.
3.6.
De kantonrechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij tijdens de zitting een gemotiveerd voorlopig oordeel heeft gegeven, waarin [verzoeker] in het ongelijk werd gesteld. De kantonrechter heeft ook aangevoerd dat een groot deel van de aangevoerde gronden de inhoudelijke beoordeling van de zaak raken, en dat deze daarom geen grond voor wraking kunnen vormen.
3.7.
De wrakingskamer stelt op grond van het bovenstaande vast dat de kantonrechter op de zitting – kennelijk met de bedoeling om een voorlopig oordeel te geven – zich zodanig heeft uitgedrukt dat het bij partijen (in ieder geval verzoeker en zijn advocaat) niet duidelijk was dat het om een voorlopig oordeel ging. In de door de kantonrechter gekozen bewoordingen is immers geen sprake van enig voorbehoud ten aanzien van zijn oordeel. Bovendien heeft verzoeker onweersproken gesteld dat het debat nog niet was voldragen toen de kantonrechter zijn oordeel gaf. De kantonrechter had partijen immers niet gevraagd of zij nog iets naar voren wilden brengen, terwijl [verzoeker] en zijn advocaat nog weinig aan het woord waren geweest. Daardoor heeft de kantonrechter naar het oordeel van de wrakingskamer bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid gewekt. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden toegewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere kantonrechter in deze rechtbank zal zijn hervat;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. F. van Schaik;
• verweerder in de hoofdzaak p/a zijn advocaat mr. H.C. Uittenbogaart;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, R. Cats en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt en in openbaar uitgesproken op
16 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.