ECLI:NL:RBDHA:2019:13619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
C/09/582889 / KG RK 19-1498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens vermeende vooringenomenheid van de rechter in een familierechtelijke procedure

Op 16 december 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich vooringenomen voelde door de rechter, mr. C.J-A. Seinen. Verzoekster was niet op de hoogte van een zitting en had een referteverklaring ingediend, waarin zij zich terugtrok uit de juridische strijd. Tijdens de zitting was een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig, die de rechter adviseerde om een beschermingsonderzoek te gelasten. Verzoekster was van mening dat de rechter vooringenomen had gehandeld door deze beslissing te nemen zonder haar te horen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster op de hoogte was van de zitting en ervoor had gekozen niet te verschijnen, waardoor haar claim van vooringenomenheid niet werd gehonoreerd. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking en dat de procedurele beslissingen van de rechter niet als partijdig kunnen worden beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/64
zaak- /rekestnummer: C/09/582889 / KG RK 19-1498
Beslissing van 16 december 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. dr. D.J.B. Bosscher te Halfweg,
strekkende tot de wraking van
mr. C.J-A. Seinen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
advocaat: mr. J.M. Wigman te ’s-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 25 oktober 2019;
- de beschikking in de hoofdzaak van 31 oktober 2019;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 5 november 2019, ingekomen bij de griffie op 6 november 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 november 2019;
- de brief van 18 november 2019 van de advocaat van verzoekster;
- de brief van 29 november 2019 van de advocaat van de belanghebbende.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster;
- de rechter.
De advocaat van verzoekster is niet op de zitting verschenen.
De belanghebbende en zijn advocaat hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
Verzoekster heeft op de zitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/580524 / FA RK 19-6922 tussen verzoekster en belanghebbende.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting een referteverklaring ingediend, waarin zij heeft verklaard dat zij zich terugtrekt uit de juridische strijd en zich daarom niet verzet tegen het verzoek van belanghebbende (de vader) tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van hun [kind] bij hem. Verzoekster is niet op de zitting verschenen in de veronderstelling dat geen behandeling zou plaatsvinden na indiening van een referteverklaring, zoals vermeld in artikel 3.4 van het Procesreglement Gezag en Omgang. De rechter heeft vervolgens bij beschikking de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vader bepaald en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een beschermingsonderzoek te verrichten naar de noodzakelijke hulpverlening voor contactherstel en de opbouw naar een zorgregeling tussen de moeder en [kind] . Verzoekster vindt dat de rechter vooringenomen heeft gehandeld door het verzoek tot een beschermingsonderzoek te behandelen en toe te wijzen, zonder dat verzoekster wist dat dit verzoek aan de orde zou komen en daarover niet gehoord is. De rechter wist dat de moeder zich tegen dit verzoek zou hebben verzet als zij wist dat dit behandeld zou worden. Zij had immers een referteverklaring ingediend omdat zij zich zorgen maakte dat de juridische procedures en onderzoeken zoals vader wenst, de strijd juist zou verharden en de verwijdering tussen verzoekster en [kind] zou versterken.
De rechter heeft nieuwe verzoeken van de vader toegelaten na een referteverklaring van verzoekster, waardoor verzoekster is gedwongen alsnog verweer te voeren. De rechter heeft op enkele verzoeken beslist en heeft andere (toegevoegde) verzoeken aangehouden om verzoekster in de gelegenheid te stellen daartegen verweer te voeren.
De rechter heeft beslist dat verzoekster de laptop van [kind] aan haar moet teruggeven, terwijl verzoekster deze voor straf had ingenomen. De rechter heeft daarmee op basis van een partijdige vooringenomenheid geoordeeld over een pedagogisch besluit van verzoekster.
De beschikking is slechts aan verzoekster en niet aan haar advocaat verstuurd, terwijl de griffier daarvoor diverse malen contact heeft gezocht met de advocaat als ware hij was gesteld als procesadvocaat. Dit inconsistente optreden versterkt bij verzoekster de aanwezigheid van een vooringenomenheid en irritatie over haar referteverklaring en afwezigheid bij de zitting.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen omdat zij een beslissing heeft genomen op een verzoek waarvan verzoekster niet op de hoogte was. Op de zitting (waar verzoekster niet is verschenen) was een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig, die de rechter heeft geadviseerd een beschermingsonderzoek te gelasten. De rechter heeft dit advies opgevolgd.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster ervan op de hoogte was dat de zitting – ondanks haar referteverklaring – door zou gaan en dat zij er zelf voor heeft gekozen om niet op deze zitting te verschijnen. Hierdoor was verzoekster niet op de hoogte van het advies van de Raad en heeft zij hierover niet haar mening kunnen geven. Dat de rechter niettemin een raadsonderzoek heeft gelast, getuigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid jegens verzoekster. Het betreft immers een beslissing die de rechter ook ambtshalve kan nemen wanneer zij dit in het belang van een kind wenselijk acht. Dat verzoekster daarover niet haar mening heeft kunnen geven is het gevolg van het feit dat zij ervoor heeft gekozen niet ter zitting te verschijnen.
3.3.
Voor zover verzoekster betoogt dat de inhoud van de beslissing van de rechter (zowel ten aanzien van het raadsonderzoek als ten aanzien van de laptop) getuigt van haar vooringenomenheid, overweegt de wrakingskamer als volgt. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op juistheid van de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is.
3.4.
Het voorgaande geldt ook ten aanzien van de stelling van verzoekster dat de rechter ten onrechte nieuwe verzoeken van belanghebbende heeft toegelaten, waardoor verzoekster gedwongen wordt alsnog verweer te voeren in de procedure. Dit betreft een procedurele beslissing van de rechter, die geen grond kan vormen voor een wraking.
3.5.
Verzoekster heeft tot slot aangevoerd dat het feit dat de beschikking van 31 oktober 2019 niet aan haar advocaat is gestuurd, bijdraagt aan haar gevoel dat de rechter vooringenomen was. De door verzoekster aangevoerde grond betreft slechts een veronderstelling. Concrete feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken. Bovendien staat niet ter discussie dat verzoekster op 31 oktober 2019 niet werd bijgestaan door een advocaat, zodat het juist is dat de beschikking alleen aan verzoekster is gestuurd. Dat daarvoor wel telefonisch contact had plaatsgevonden tussen de juridisch medewerker en
mr. Bosscher (naar de rechtbank begrijpt over het feit dat de zitting van 25 oktober 2019 zou doorgaan), doet daaraan niet af. Daarom levert ook deze gang van zaken geen grond voor wraking op.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster in persoon en p/a haar advocaat mr. D.J.B. Bosscher;
• verweerder in de hoofdzaak p/a zijn advocaat mr. J.M. Wigman;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, R. Cats en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt en in openbaar uitgesproken op
16 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.