ECLI:NL:RBDHA:2019:13562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
AWB 19/4930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onbekende bestemming van eiser

Op 12 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 19/4930, waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 26 juni 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft op 27 september 2019 een verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht ontvangen. Eiser was op dat moment met onbekende bestemming vertrokken, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De gemachtigde van eiser heeft op 10 oktober 2019 aangegeven dat hij het formulier voor betalingsonmacht zelf heeft ingevuld en ondertekend, omdat eiser niet bereikbaar was. De rechtbank heeft op 18 oktober 2019 het beroep op betalingsonmacht afgewezen, en in de brief van 22 november 2019 heeft de gemachtigde van eiser opnieuw om vrijstelling verzocht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, gezien zijn vertrek met onbekende bestemming. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/4930
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2019 in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. S.R. Nohar,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 26 juni 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2019 (het bestreden besluit).
Op 22 november 2019 heeft de gemachtigde van eiser de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Eiser heeft op 27 september 2019 verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft op 27 september 2019 om nadere gegevens gevraagd ter onderbouwing van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht. De gemachtigde van eiser heeft op 10 oktober 2019 op het formulier ‘betalingsonmacht’ vermeld dat hij het formulier zelf heeft ingevuld en ondertekend namens eiser, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Op 18 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. In de brief van 22 november 2019 voert de gemachtigde van eiser aan dat eiser leefde van de verstrekkingen op grond van de Rva [2] en geen bestendig inkomen of vermogen had. Hij verzoekt daarom om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank overweegt dat in bepaalde gevallen, gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, betalingsonmacht aangenomen. [3] In dit geval was ten tijde van het verzoek om vrijstelling al bekend dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken, waardoor zijn procesbelang ten aanzien van de beoordeling van zijn beroep bij de rechtbank is komen te vervallen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om de beslissing van 18 oktober 2019 te herzien.
3. De gemachtigde van eiser heeft in zijn brief van 22 november 2019 meegedeeld dat hij op 24 september 2019 van het COA [4] heeft vernomen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Ook heeft hij in deze brief vermeld dat hij geen contact meer heeft met eiser.
4. Een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde geeft daarmee te kennen dat hij geen prijs meer stelt op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep door de rechtbank. Eiser heeft dus geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingediende beroep. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] .
5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.
4.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
5.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.