In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van de partneralimentatie. De man, die eerder werkzaam was als accountmanager, verzocht de rechtbank om de alimentatie aan zijn ex-vrouw te beëindigen, omdat zij belastende e-mails naar zijn werkgever had doorgestuurd, wat leidde tot zijn ontslag. De man stelde dat het gedrag van de vrouw grievend was en dat hierdoor de lotsverbondenheid tussen hen was verbroken. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het gedrag van de vrouw grievend was, dit niet zodanig was dat de lotsverbondenheid was verbroken. De rechtbank overwoog dat de vrouw de man niet valselijk had beschuldigd en dat de man zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatig handelen door producten van zijn werkgever te verkopen. De rechtbank concludeerde dat de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw niet was vervallen en wees het verzoek van de man af. Daarnaast werd het verzoek om de vrouw in de proceskosten te veroordelen ook afgewezen, waarbij de rechtbank de gebruikelijke compensatie van proceskosten in familierechtelijke zaken toepaste.