ECLI:NL:RBDHA:2019:13406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
09/817532-17 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in meervoudige kamer jeugdstrafzaken met betrekking tot bedreiging, belediging en mishandeling van ambtenaren

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over meerdere dagvaardingen tegen de verdachte, die beschuldigd wordt van verschillende strafbare feiten, waaronder bedreiging, belediging en mishandeling van ambtenaren. De rechtbank heeft op 2 december 2019 een tussenvonnis uitgesproken, waarin de verdachte van enkele feiten is vrijgesproken, terwijl andere feiten als wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard. De verdachte is onder andere beschuldigd van het beledigen van een buitengewoon opsporingsambtenaar, het verzetten tegen zijn aanhouding en het bedreigen van politieambtenaren met zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een psychotische toestand bevond tijdens de gepleegde feiten, wat invloed heeft gehad op de toerekenbaarheid. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voor drie maanden aangehouden om aanvullend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te verkrijgen, om te beoordelen of een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen passend is. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en enkele vorderingen toegewezen, terwijl andere zijn afgewezen. De zaak is complex door de combinatie van strafbare feiten en de psychische toestand van de verdachte, wat vraagt om een zorgvuldige afweging van de te nemen maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd en BOPZ
Parketnummers 09/817532-17; 09/044199-17 (t.t.g); 09/777003-18 (t.t.g); 09/797228-17 (t.t.g); 09/777087-17 (t.t.g); 09/114398-19 (t.t.g.)
Tul 22/004766-15
Datum uitspraak: 2 december 2019
Tegenspraak
Tussenvonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
(hierna te noemen: de verdachte),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [woonplaats]
thans preventief gedetineerd in het Forensisch Centrum Teylingereind te
Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de zittingen van 13 mei 2019, 22 augustus 2019 en
18 november 2019.

2.De tenlasteleggingen

Er zijn zes verschillende dagvaardingen die tegelijkertijd op de zitting zijn behandeld.
De dagvaardingen zijn doorgenummerd van 1 tot en met 6.
De verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij samen met anderen in een Brouwerij heeft ingebroken, dat hij samen met anderen een telefoon heeft gestolen dan wel hierbij op de uitkijk heeft gestaan en dat hij diverse malen politieambtenaren, buitengewone opsporingsambtenaren werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen en verplegend personeel van de GGZ-instelling waar hij op dat moment verbleef met grove bewoordingen heeft bedreigd, beledigd en mishandeld. Ook heeft de verdachte zich verzet bij een aanhouding.
De volledige tekst van de - gewijzigde - tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Standpunten en beoordeling

3.1
Dagvaarding 1 (09/817532-17)
Op 5 februari 2017 heeft een inbraak plaatsgevonden bij [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 1] , waarbij een Apple iMac, ongeveer 120 euro en een doosje Balmoral sigaren zijn weggenomen. De ruit van de hoofdingang van [bedrijf 1] was daarbij verbroken.
Bij de politie heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en op zitting heeft de verdachte ontkend dit feit te hebben gepleegd. De verdachte heeft verklaard zichzelf ook niet op de beelden te herkennen.
Namens [bedrijf 1] is een vordering ingediend voor de geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 1.983,70 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. J.R.M. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters heeft geëist de verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs vrij te spreken. Zij heeft aangegeven groot vertrouwen te hebben in de herkenning van de verbalisanten, nu zij hierin getraind zijn, maar zelf de verdachte niet op de beelden te kunnen herkennen en aldus niet tot een overtuigende bewezenverklaring te kunnen komen.
Gelet op de vrijspraak heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
3.1.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw mr. M.M. Vié heeft namens de verdachte eveneens vrijspraak van het feit bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe aangegeven dat de verdachte met klem ontkent dit feit te hebben gepleegd en de enkele herkenning van verbalisanten op basis van enkele foto’s die van bewakingsbeelden zijn gemaakt onvoldoende wettig bewijs oplevert. Temeer nu foto’s zijn gemaakt in een grijze kleurstelling en de herkenningen niet voldoende specifiek zijn. Enig ander ondersteunend bewijsmiddel waaruit blijkt dat de verdachte zich aan het feit schuldig zou hebben gemaakt, is niet voorhanden.
De raadsvrouw heeft primair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit gelet op de verzochte vrijspraak en zij heeft subsidiair, mocht de rechtbank wel tot bewezenverklaring komen, matiging van de vordering bepleit, in die zin, dat alleen de gevorderde glasschade ad € 490,05 voor vergoeding in aanmerking komt en de overige schade dient te worden afgewezen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Op camerabeelden van de inbraak is te zien dat er door drie personen is ingebroken.
Verbalisanten hebben twee verdachten, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op deze beelden herkend als zijnde de daders van deze inbraak en zij zijn ook door de rechtbank voor dit feit veroordeeld.
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 5] herkennen de verdachte als derde dader van genoemde inbraak.
De rechtbank overweegt allereerst dat er behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen van foto’s en camerabeelden en de bewijskracht hiervan, ook wanneer deze door een verbalisant worden gedaan. Dit geldt te meer als een herkenning het belangrijkste of enige bewijsmiddel is dat de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kan aantonen, zoals in deze zaak het geval is.
Hoewel het wettig bewijs voorhanden is, mist de rechtbank op basis van de foto’s de overtuiging dat de verdachte daarop zichtbaar is als derde dader die bij [bedrijf 1] aan het inbreken is. Nu ook overig overtuigend bewijs ontbreekt, zal de rechtbank de verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank zal [bedrijf 1] . niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van dit feit is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
3.2
Dagvaarding 2 (09/044199-17) [1]
Op maandag 9 januari 2016 omstreeks 20.40 uur was [verbalisant 3] , werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij veiligheid en service van de Nederlandse Spoorwegen, samen met zijn collega [verbalisant 4] bezig met een kaartcontrole in de trein 5179.
De trein reed vanuit Den Haag richting Rijswijk. Net na het passeren van station Moerwijk liepen er drie jongens van de controleurs weg in de richting van de laatste deur. Geen van de jongens had een vervoersbewijs. De trein reed inmiddels station Rijswijk binnen en [verbalisant 3] vroeg de machinist om de deuren gesloten te houden teneinde de identiteitsbewijzen van deze jongens te kunnen controleren. De verdachte toonde zijn identiteitsbewijs en [verbalisant 3] was voornemens een bon uit te schrijven. De verdachte deederg vervelend en toen [verbalisant 3] zijn identiteitsbewijs terug gaf, liepen de jongens weg en keek [verdachte] [verbalisant 3] recht in de ogen en riep hij luidkeels "Ik neuk je kanker moeder in de reet!, ik neuk je kanker opa en je kanker vader". Vervolgens riep hij ook nog: "Vuile kanker bolle", tot drie maal toe. Er stond niemand in de nabije omgeving. Het perron was leeg. [verbalisant 3] voelt zich door de uitspraken erg beledigd en in zijn goede eer aangetast. [2]
[verbalisant 4] heeft ook gehoord dat de verdachte deze woorden heeft geroepen. Hij heeft verklaard dat de donkere jongen in de richting van [verbalisant 3] keek en hem beledigde en dat dit de jongen was aan wie zijn collega eerder een boete had uitgeschreven. [3]
De verdachte heeft ter zitting bekend alleen de woorden “vuile bolle” te hebben geroepen, maar de andere woorden niet. Dat was iemand anders. Hij was boos omdat hij een boete had gekregen. [4]
[verbalisant 3] heeft een vordering ingediend voor de geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist bewezen te verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan, gelet op de aangifte en de verklaring van de getuige.
Ook heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.2.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich door het roepen van “vuile bolle” schuldig heeft gemaakt aan belediging, maar dat partiële vrijspraak van de overige bewoordingen dient te volgen.
Zij heeft voorts primair niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit, nu de psychische schade niet is onderbouwd zoals ingevolge artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) wel had moeten gebeuren, en subsidiair matiging van de vordering tot een bedrag van € 100,-, nu de belediging op een leeg perron heeft plaatsgevonden en niet hoorbaar was voor andere personen.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangifte en de verklaring van getuige [verbalisant 4] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van [verbalisant 3] De verdachte heeft daarbij, naar het oordeel van de rechtbank, alle aan hem ten laste gelegde bewoordingen geuit.
De rechtbank vindt dat de verdachte € 150,00 aan immateriële schade moet betalen.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde, nu hij boos en verdrietig was door het handelen van de verdachte, psychisch heeft geleden. Bovendien is de benadeelde terwijl hij zijn functie van buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de Nederlandse Spoorwegen uitoefende, door de beledigende uitspraken van de verdachte in zijn eer en goede naam aangetast en komt de benadeelde partij aldus op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW in aanmerking voor vergoeding van geleden immateriële schade. [5]
De rechtbank ziet geen redenen om dit bedrag te verlagen, want het is een redelijk bedrag.
Daar komt de wettelijke rente ook nog bij, te rekenen vanaf de dag dat de belediging is gepleegd, te weten 9 januari 2017, tot aan de dag dat het bedrag is betaald.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat hetgeen betaald is bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.
3.3
Dagvaarding 3 (09/777003-18)
Op 12 maart 2017 heeft [benadeelde partij 1] meegedaan aan de City-Pier-City loop in Den Haag. Hij heeft zijn jas met daarin zijn telefoon aan een vriend gegeven, die hem in zijn sporttas heeft gedaan en deze bij de piano in de centrale hal van het [bedrijf 2] te Rijswijk gezet. De tas heeft van 14.30 uur tot 14.35 uur onbeheerd bij de piano gestaan.
Toen [benadeelde partij 1] om 15.00 uur zijn jas terug kreeg, merkte hij dat deze erg licht aanvoelde.
Hij zag dat zijn jaszak aan de binnenkant kapot was gesneden. Ook het mapje van de telefoon, die hij later die dag terug heeft gekregen, is beschadigd. Alle pasjes zaten nog in het mapje waarin de telefoon zat, maar het geld, tussen de vijftig en honderd euro, was weggenomen.
De camerabeelden die in het [bedrijf 2] te Rijswijk zijn gemaakt, zijn uitgekeken.
Op de beelden zijn om 14:29:36 twee personen te zien. Beschreven wordt dat twee jonge mannen in de centrale hal van het centrum staan, dat er in deze hal ter hoogte van de draaitrap een wit/rode sporttas stond, dat een van de mannen naast deze tas hurkte
en zijn linkerhand in de tas stopte en er ook weer uit haalde en zich vervolgens omdraaide in de richting van de muur. De andere man stond vermoedelijk op de uitkijk. Er komt nog een derde man bij die ook de man die bij de sporttas hurkt, lijkt af te schermen.
Diverse verbalisanten herkennen twee van de drie mannen als [naam 1] en [naam 2] . Ook de verdachte wordt op de beelden herkend door verbalisanten.
Bij de politie beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht en ter zitting heeft de verdachte ontkend dit feit te hebben gepleegd.
[benadeelde partij 1] heeft een vordering ingediend voor de geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 330,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist de verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken en wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, na wijziging van de tenlastelegging, heeft begaan.
De officier van justitie heeft gelet op de rolverdeling bij voornoemd feit, immers zij acht bewezen dat de verdachte slechts medeplichtig is geweest aan de genoemde diefstal, tot
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering geconcludeerd.
3.3.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de herkenningen door de verbalisanten onvoldoende specifiek zijn en bovendien zijn gebaseerd op een foto die 20 minuten voor de diefstal buiten bij een casino is genomen. Op de foto van de daadwerkelijke diefstal is diezelfde persoon niet in beeld te zien. Bovendien zijn de beelden vaag. Bewijs voor enige betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal ontbreekt dan ook. Ook voor medeplichtigheid ontbreekt elk bewijs nu de persoon die het zicht op de persoon die daadwerkelijk de diefstal pleegt, op de screenshots van de beelden niet te zien is. Daarbij komt, aldus de raadsvrouw, dat [naam 1] , die als dader van de diefstal werd gezien, inmiddels door het Gerechtshof Den Haag is vrijgesproken van dit feit, omdat zijn herkenning was gebaseerd op één foto, waar hij buiten loopt en op een tijdstip ruim twintig minuten voor de vermeende diefstal, die binnen plaats heeft gevonden.
De raadsvrouw heeft primair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit gelet op de gevorderde vrijspraak en subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair en gelet op de rolverdeling, sluit de raadsvrouw zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 3 onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt hierbij dat de verdachte door verbalisanten is herkend aan de hand van één foto, die is gemaakt rond 14.08 uur, buiten bij een casino voor de deur, terwijl de vermeende diefstal ruim twintig minuten later binnen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank kan op basis van deze enkele foto de betrokkenheid van de verdachte bij deze diefstal niet vaststellen. Nu ook overig wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, spreekt de rechtbank de verdachte hiervan vrij.
De rechtbank zal de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde is vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
3.4
Dagvaarding 4 (09/797228-17) [6]
Op 9 mei 2017 omstreeks 17.40 uur is de verdachte gecontroleerd in de trein tussen station Den Haag HS en station Den Haag Moerwijk te Den Haag. Hij heeft de persoonlijke
OV-chipkaart van zijn broer bij zich en kan zich niet identificeren. Toen de verdachte werd aangehouden door de Buitengewoon Opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (verder: verbalisanten), beiden werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen, heeft hij zich daartegen verzet.
De verdachte probeerde herhaaldelijk in een andere richting te bewegen dan de verbalisanten. Ook hield hij zich vast aan de staanders van de trein. Verbalisanten hebben hem hiervan los getrokken. Verbalisanten zijn met de verdachte uitgestapt op station
Den Haag Moerwijk. De verdachte bewoog weer in tegenovergestelde richting als waarin verbalisanten hem wilde bewegen. Verbalisant [verbalisant 7] probeerde de verdachte de transportboeien om te doen, maar de verdachte greep deze vast en trok aan de boeien.
Ook nadat hij de transportboeien uiteindelijk om had, bleef de verdachte zich verzetten en
ten slotte is er een beenklem aangebracht. In de veiligheidsfouillering van de verdachte is een uitklapbaar mes aangetroffen. [7]
De verdachte heeft bij de politie ontkend zich te hebben verzet.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard niet braaf te zijn meegelopen, maar niet meer te weten hoe het is gegaan. [8]
[verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben, ieder apart, een vordering ingediend voor de geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zij hebben ieder op de vordering aangegeven dat zij erg zijn geschrokken van het bij de verdachte aangetroffen mes en daardoor achteraf te hebben gevreesd voor hun eigen veiligheid.
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist bewezen te verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan, gelet op het proces-verbaal van bevindingen, dat beide buitengewone opsporingsambtenaren op ambtsbelofte hebben opgemaakt en ondertekend.
De officier van justitie heeft geconconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [verbalisant 6] en [verbalisant 7] in hun vordering, nu zij immateriële schade vorderen omdat zij door het bij de verdachte aangetroffen mes bang waren voor hun eigen veiligheid.
De officier van justitie geeft aan dat zij zich kan voorstellen dat zij zich in retrospectief onveilig hebben gevoeld, maar de verdachte heeft het mes niet gebruikt bij zijn verzet tegen zijn aanhouding en gelet hierop ontbreekt het rechtstreekse verband met de gevorderde schade.
3.4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het feit bepleit, nu de verdachte ontkent zich tegen zijn aanhouding te hebben verzet. Volgens de verdachte werd hij door de buitengewoon opsporingsambtenaren bijna onmiddellijk hardhandig aangepakt, terwijl hij met de
OV-chipkaart van zijn broer had ingecheckt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen beelden zijn van het vermeende verzet van de verdachte en er slechts één proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt dat door beide opsporingsambtenaren is ondertekend.
De raadvrouw heeft voorts primair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in de vordering bepleit, gelet op de verzochte vrijspraak en subsidiair, omdat de psychische schade niet is onderbouwd zoals ingevolge artikel 6:106 BW wel had moeten gebeuren.
Mocht de rechtbank wel tot toewijzing van de vorderingen komen, verzoekt de raadsvrouw het toe te wijzen bedrag te matigen.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , beiden werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen, hebben in een proces-verbaal van bevindingen duidelijk beschreven hoe het verzet van de verdachte heeft plaatsgevonden en zij hebben dit proces-verbaal beiden op ambtsbelofte getekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende wettig bewijs. De rechtbank heeft ook de
overtuiging dat de verdachte verzet tegen zijn aanhouding heeft gepleegd.
De rechtbank zal de vorderingen van [verbalisant 6] en [verbalisant 7] evenwel afwijzen, aangezien de verdachte bij het verzet geen mes heeft gebruikt. Dit mes is pas bij de veiligheidsfouillering van de verdachte aangetroffen toen hij al transportboeien om had.
Het rechtstreekse verband tussen de psychische schade die uit angst om hun veiligheid zou zijn ontstaan en het gepleegde verzet, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank dan ook.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
3.5
Dagvaarding 5 (09/777087-17) [9]
Feiten 1 en 2
Op zondag 29 oktober 2017 omstreeks 20:00 uur bevond politieambtenaar [verbalisant 8] zich samen met zijn collega [verbalisant 9] op de Steenvoordelaan, Rijswijk ZH, en zagen zij een fietser rijden zonder fietsverlichting.
Ze besloten de fietser aan te spreken en zij zijn in zijn richting gereden. Toen zij de fietser naderden, was hij inmiddels afgestapt en liep hij met de fiets aan zijn hand verder in de richting van de politieambtenaren. [verbalisant 8] heeft de persoon aangesproken en hij herkende hem ambtshalve als zijnde: [verdachte] .
[verbalisant 8] vroeg de verdachte om een legitimatiebewijs ter inzage teneinde een proces-verbaal op te kunnen maken voor het rijden zonder fietsverlichting.
Ook deelde [verbalisant 8] mee dat de verdachte een bekeuring zou krijgen voor het rijden zonder fietsverlichting en dat hij niet tot antwoorden verplicht was.
De verdachte gaf geen antwoord op de vraag waarom hij zonder verlichting fietste.
De verdachte haalde een mobiele telefoon uit zijn jaszak en begon te filmen. Hij hield de telefoon zo dat [verbalisant 8] en [verbalisant 9] werden verblind en zij waren hiervan niet gediend.
De verdachte gedroeg zich agressief en schreeuwde de hele tijd. Meerdere personen op de balkons van naastgelegen woningen keken naar de verdachte en de verbalisanten.
De verdachte ging vlak voor [verbalisant 8] staan en bleef schreeuwen. Doordat hij zo dicht bij
[verbalisant 8] stond, voelde deze klodders speeksel van de verdachte tegen zijn gezicht aan komen. [verbalisant 8] vond dit vies en heeft hierop de verdachte een krachtige duw gegeven zodat hij afstand zou nemen. De verdachte viel door deze duw in de achter hem gelegen bosjes.
Gelet op het feit dat de verdachte door zijn geschreeuw de openbare orde had verstoord hebben [verbalisant 9] en [verbalisant 8] de verdachte aangehouden als verdachte van het overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rijswijk. De verdachte was nog steeds zeer agressief en is met transportboeien aan in het surveillancevoertuig geplaatst.
De verdachte werd overgebracht naar het bureau van politie te Rijswijk. [verbalisant 8] reed en [verbalisant 9] zat naast de verdachte op de achterbank. De verdachte begon nog harder te schreeuwen toen ze naar het politiebureau reden. Het geschreeuw van de verdachte was richting [verbalisant 8] gericht
.De verdachte boog zich voorover en keek in de richting van [verbalisant 8] terwijl hij aan het schreeuwen was. Hij zei: “Ik ga al jullie oren eraf eten, niet eens snijden, eraf eten.” Ook riep de verdachte meermalen: “Pussy, bitch, bitches en kankerbitches.” [verbalisant 8] zag via de binnenspiegel dat de verdachte in zijn richting keek terwijl hij dit zei. De verdachte bleef schreeuwen. Door het spervuur aan woorden kon [verbalisant 8] niet letterlijk verstaan wat hij allemaal riep. De verdachte zei: “Jouw hoofd onthoud ik goed. Ik heb jou gefilmd, ik ken een agent, wholla, je gaat zien, ze gaan jou identificeren” en “Kijk mijn naam na, doe mijn handboeien af, ik kom een op een als een man. Ik ben kickboxer man, ik eet jou op.” Na aankomst op het bureau van politie heeft [verbalisant 8] , gelet op de agressie van de verdachte, eerst een extra collega er bij gehaald voordat de verdachte zou worden ingesloten.
Toen [verbalisant 8] het achterportier van het surveillancevoertuig opende om de verdachte uit te laten stappen, schreeuwde de verdachte: “Jou ga ik opeten, jou ga ik opeten.” De verdachte keek [verbalisant 8] aan. Hij keek zeer verwilderd en agressief uit zijn ogen.
Ook door de houding van de verdachte, hij stond namelijk met zijn lichaam aangespannen en met gebalde vuisten, had [verbalisant 8] het idee dat de verdachte hem op ieder moment zou kunnen aanvallen. Doordat de verdachte [verbalisant 8] beledigde in het bijzijn van zijn collega [verbalisant 9] , voelde [verbalisant 8] zich in zijn goede naam en eer aangetast. [10] [11] [12]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij boos was geworden omdat hij een bekeuring kreeg omdat hij geen voorlicht aan had. Hij vond dat oneerlijk. Ook was hij boos omdat de verbalisant hem met zijn nieuwe trainingspak de heg induwde.
Hij heeft verklaard wel ‘pussy’ gezegd te hebben, omdat dit in het Nederlands mietje betekent en ook dat het zo kan zijn dat hij uit boosheid meerdere dingen heeft gezegd.
De verdachte heeft verklaard dat hij de agenten zijn excuses aanbiedt als zij zich bedreigd en beledigd hebben gevoeld, want hij heeft het niet zo bedoeld. [13]
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad boos was en zich stom heeft gedragen. [14]
Feit 3
Op 29 oktober 2019 omstreeks 21.00 uur bevond [verbalisant 10] zich op het bureau van Politie te Rijswijk, Sir Winston Churchilllaan 271 te Rijswijk in haar functie als politieambtenaar.
Haar collega [verbalisant 9] vroeg haar om de verdachte te benaderen om te vragen of de politie zijn vader of moeder in kennis moest stellen van zijn aanhouding. De verdachte was ingesloten in cel 1. [verbalisant 10] opende het deurluik en deelde aan de verdachte mee dat
zijn advocaat in kennis zou worden gesteld en vroeg hem wie van zijn ouders kon worden gebeld om mede te delen dat hij was aangehouden. De verdachte stond op van het bed en kwam in de richting van de deur gelopen. Hij keek [verbalisant 10] aan riep met luide stem in haar richting “Je zet eerst de intercom uit zodat ik niet kan bellen en dan kom je hier om te vragen over mijn ouders. Kankermanwijf!?”. [verbalisant 10] herhaalde de vraag en deelde mee niet naar zijn gescheld te gaan luisteren, omdat zij daar geen tijd voor had. De verdachte keek haar aan riep met luide stem: “Ik heb daar wel de tijd voor, ik heb hier toch niks beters te doen. Moet je kijken dan
.Kanker manwijf, kankerbitch, wie denk je dat je bent joh!?”
[verbalisant 10] voelde zich op dat moment door de verbale scheldwoorden van de verdachte beledigd en in haar goede naam en eer aangetast. Zij deelde de verdachte mede dat hij voorlopig nog even in de cel zou zitten. Toen de verdachte vroeg hoe lang hij dan vast zou zitten, deelde [verbalisant 10] hem mee dat hij dit vanzelf wel zou zien. Op dat moment
spuwde de verdachte in haar richting. [verbalisant 10] voelde direct hierna dat een grote hoeveelheid speeksel op haar gezicht en in haar beide ogen terecht kwam. Zij voelde een prikkelende pijn in haar beide ogen op het moment dat het speeksel op haar gelaat terechtkwam. Op het moment dat zij uit reactie op de prikkelende pijn haar ogen sloot, hoorde zij de verdachte nogmaals rochelen. Zij probeerde deze rochel te ontwijken door haar hoofd naar links te draaien, echter op dat moment voelde zij dat speeksel haar op de rechterzijkant van mijn gelaat en de rechterzijkant van mijn nek raakte. [15]
De verdachte heeft bij de politie bekend te ver te zijn gegaan en verbalisant [verbalisant 10] te hebben beledigd en haar ook twee keer te hebben bespuugd. Hij heeft verklaard oprecht zijn excuses te willen aanbieden. [16]
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich kan indenken hoe naar het is geweest voor verbalisant [verbalisant 10] vanwege de onzekerheid of zij ziek zou worden. [17]
[verbalisant 10] heeft een vordering ingediend voor de geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 312,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist bewezen te verklaren dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan conform de bewoordingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
De verbalisanten hebben deze bewoordingen over en weer gehoord en de verdachte heeft ook verklaard bedreigend en beledigend te zijn geweest richting verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] .
Ook feit 3 kan aldus de officier van justitie bewezen worden verklaard, zij het in de subsidiaire variant. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat blijkens recente jurisprudentie spugen niet als mishandeling kan worden gezien en vrijspraak van feit 3 primair dan ook dient te volgen. De belediging van verbalisant [verbalisant 10] kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en de verdachte heeft dit ook bekend.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [verbalisant 10] ad € 312,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.5.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 geen verweer gevoerd, nu de verdachte de bedreiging en belediging heeft bekend. Ook feit 3 heeft de verdachte bekend. De raadsvrouw heeft echter vrijspraak van feit 3 primair bepleit, omdat op basis van de jurisprudentie het spugen van de verdachte als belediging moet worden aangemerkt. In casu was het spugen van de verdachte een blijk van minachting en niet van agressie.
Feit 3 subsidiair kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De raadvrouw heeft primair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [verbalisant 10] in de vordering bepleit, omdat de psychische schade niet is onderbouwd zoals ingevolge artikel 6:106 BW wel had moeten gebeuren.
Mocht de rechtbank wel tot toewijzing van de vordering komen, verzoekt de raadsvrouw het toe te wijzen bedrag te matigen.
3.5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen conform de bewoordingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Zoals de officier van justitie ook al heeft aangegeven hebben verbalisanten deze bewoordingen over en weer gehoord en heeft de verdachte ook bekend bedreigend en beledigend te zijn geweest richting verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 3 dat, gelet op de recente jurisprudentie, het bespugen van verbalisant [verbalisant 10] als belediging moet worden aangemerkt en niet als mishandeling, hoewel er wel degelijk ook sprake is van aantasting van de lichamelijke integriteit door het spugen. De rechtbank zal de verdachte van feit 3 primair vrijspreken en acht feit 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank vindt dat de verdachte € 312,- aan immateriële schade moet betalen.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde door het handelen van de verdachte, psychisch heeft geleden.
Zij heeft gedurende langere tijd in onzekerheid gezeten over haar gezondheidstoestand in verband met een eventuele door speeksel overdraagbare ziekte. Ook heeft zij diverse vaccinaties gekregen en bloedonderzoeken moeten ondergaan.
Bovendien is de benadeelde door het handelen van de verdachte in haar eer en goede naam aangetast en komt de benadeelde partij aldus op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW in aanmerking voor vergoeding van geleden immateriële schade.
De rechtbank ziet geen redenen om dit bedrag te verlagen, want het is een redelijk bedrag.
Daar komt de wettelijke rente ook nog bij, te rekenen vanaf de dag dat de belediging is gepleegd, te weten 29 oktober 2019, tot aan de dag dat het bedrag is betaald.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de staat moet betalen en de staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.
3.6
Dagvaarding 6 (09/114398-19) [18]
Feiten 1 en 3
Op 12 mei 2019 heeft [slachtoffer] , werkzaam als verpleegkundige bij GGZ Delfland te Delft, aangifte gedaan dat zij diezelfde dag om
16
uur door [verdachte] is bedreigd.
De verdachte zat in separatie en [slachtoffer] vroeg aan hem of hij nog wat te drinken wilde. Hij gaf daarop geen antwoord en wilde zijn moeder bellen. [slachtoffer] zei dat dit niet mogelijk was, waarop ze de verdachte hoorde zeggen: “Ik ga je dood maken, ik ga je volgen naar je huis toe en ik maak je helemaal af.” [slachtoffer] zag dat de verdachte dit het recht in haar gezicht zei en het kwam welgemeend op haar over. Zij voelde zich heel erg bedreigd door deze bewoordingen en door de boosheid die zij in de stem van de verdachte hoorde. Zij heeft vervolgens de politie gebeld. Deze is gekomen.
Op een later moment moest de verdachte zijn medicatie hebben. Twee agenten en een collega-verpleegkundige gingen mee met [slachtoffer] om dat te doen. [slachtoffer] gaf de verdachte zijn medicatie in zijn handen en een bekertje water. Hierop heeft [slachtoffer] uitgelegd dat zij aangifte tegen hem zou gaan doen.
De verdachte wilde zijn beklag doen dat de intercom het niet deed en dat het rode lampje niet werkte en hij was boos dat [slachtoffer] zich niet aan de afspraak had gehouden dat hij om half vijf mocht gaan roken. [slachtoffer] heeft de verdachte hierop verteld dat zij zich niet aan de afspraak heeft gehouden omdat de verdachte haar met de dood heeft bedreigd en zij heeft hem ook verteld dat hij de hele avond als straf niet meer mocht roken en ook vanwege de veiligheid, omdat er te weinig capaciteit was. [slachtoffer] hoorde de verdachte zeggen: “Weet je het heel zeker dat ik vanavond niet meer mag roken? Zij zag aan zijn houding dat hij zich groter maakte en hij keek haar heel indringend in haar ogen. Toen [slachtoffer] antwoordde: “Ja, dat weet ik zeker. Ik ga nu het gesprek afronden, want er is geen communicatie mogelijk”, gaf de verdachte haar een klap op haar rechter oog met zijn linker vuist. Vervolgens zijn de twee politieagenten op [verdachte] gesprongen om hem te fixeren.
[slachtoffer] heeft gezien dat de verdachte gericht naar haar oog keek en uithaalde naar haar oog. [19]
Uit de medische informatie blijkt dat [slachtoffer] op 12 mei 2019 een snijwond van 3 cm onder haar rechter wenkbrauw heeft. Deze is afgeplakt met hechtstrips.
Op 14 mei is er sprake van een zwelling en hematoom van het rechter ooglid, zwelling van de huid met korst op wenkbrauw; mogelijke hersenschudding. [20]
De verdachte is bij de politie gehoord en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Feit 2
Eerder die dag had [verdachte] rond 13.45 uur ook al verpleegkundige
[naam 3] bedreigd. In een één op één gesprek heeft de verdachte tegen haar gezegd: “Als ik hier uitkom, dan kom ik terug en dan schiet ik je door je voorhoofd heen”.
[naam 3] voelde zich hierdoor echt bedreigd want zij acht de verdachte daartoe echt in staat. [21]
Op 12 mei 2019 omstreeks 16.55 uur wordt de verdachte in de GGZ instelling ‘Sint Joris’ te Delft aangehouden. [22]
Feit 4
Op 7 mei 2019 staat de [verdachte] gesignaleerd als vermist.
Rond 11.11 uur belt [naam 4] , werkzaam bij team VVC Delft van de politie Eenheid Den Haag, de telefoon van de verdachte en vraagt of hij naar het politiebureau in Delft kan komen, omdat zij zich zorgen over hem maakte.
Om 11.23 uur belt zij de verdachte weer, nadat zij van de vader van de verdachte had vernomen dat hij de nacht ervoor niet thuis was geweest en hij zich veel zorgen maakte over zijn zoon. De verdachte had tegen hem gezegd dat hij voor de tram of trein zou springen.
[naam 4] hoorde de verdachte met een luidere en boze stem roepen: “ [naam 5] , kom naar de [adres 2] , ik laat jou daar werken, [naam 5] ik maak je dood. Ik ben getraind hierin. Pangpang ik maak je af. [naam 5] ik weet waar je woont ik kom naar je huis toe. Ik maak je kinderen ook dood. [naam 5] ik pak je van achteren.”
[naam 4] schrok hiervan en voelde zich opdat moment bedreigd. Vervolgens heeft ze de telefoon op de luidspreker gezet en hebben meerdere collega’s [23] het vervolg van dit telefoongesprek mee geluisterd. [naam 4] bleef aan de verdachte vragen waar hij op dat moment verbleef. Ze hoorde de verdachte zeggen dat hij in Den Haag was, bij Holland Spoor was. Ze hoorde de verdachte ook zeggen: “ [naam 5] kom naar de [adres 2] daar hoor je thuis, ik pak je daar van achteren. Ik weet waar je woont, ook je kinderen pak ik. [naam 5] ik ben getraind hierin, Pangpang. Ik heb drie jaar militaire training gehad. Ik laat je de hoer spelen. Ik ga je doodschieten en ik ga je kinderen doodschieten”.
Het telefoongesprek duurde 3 minuten en 43 seconden. In deze tijd bleef de verdachte meerdere malen herhalen dat hij [naam 4] dood wilde maken, dat hij weet waar ze woont, dat hij haar zou komen halen, dat hij zijn kinderen zou dood maken, dat hij daarin getraind was of woorden van gelijke strekking. Daarna verbrak de verdachte de verbinding.
Als [naam 4] de verdachte om 11.31 uur nogmaals belt, geeft hij weer aan dat hij in
Den Haag is, bij de [adres 3] en vraagt hij haar naar de [adres 2] te komen. [24]
Op 7 mei 2019 omstreeks 11.39 uur wordt de verdachte op de [adres 2] in Den Haag aangehouden. [25]
De verdachte is bij de politie gehoord en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. [26]
Op 14 mei 2019 heeft de verdachte bij de rechter-commissaris voornoemde feiten bekend.
Hij heeft verklaard mevrouw [slachtoffer] te hebben geslagen omdat zij hem aan het bed wilde vastketenen en dit wilde de verdachte niet. Uit frustratie heeft de verdachte vervolgens gezegd “ik ga je doodmaken, ik ga je volgen naar je huis en ik maak je helemaal af”.
Ook heeft de verdachte de bedreiging van mevrouw [naam 3] “als ik hier uit kom, dan kom ik terug en dan schiet ik je door je hoofd heen” bekend.
De bedreiging van verbalisant [naam 4] heeft de verdachte ook bekend. Hij heeft verklaard dat het de bedoeling was om haar bang te maken. [27]
De verdachte heeft ter zitting verklaard zich helemaal niet te kunnen herinneren dat deze feiten hebben plaatsgevonden. [28]
[slachtoffer] heeft een vordering ingediend voor de geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 670,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
GGZ Delfland heeft een vordering ingediend voor de geleden -verplaatste- schade, bestaande uit een bedrag van € 1.330,60 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist bewezen te verklaren dat de verdachte de feiten 1, 2, 3 en 4 heeft begaan. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris ook bekend deze feiten te hebben gepleegd.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ad € 670,00 aan immateriële schade alsook tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij GGZ Delfland ad € 1.330,60 aan verplaatste materiële schade, nu het sinds 1 januari 2019 mogelijk is voor derden om kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt op de verdachte te verhalen.
Beide bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.6.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten zoals op dagvaarding 6 ten laste gelegd geen verweer gevoerd. De verdachte heeft deze feiten bekend. De raadsvrouw heeft wel betoogd dat de verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten niet zichzelf was. Hij verkeerde in een psychotische toestand.
De verdachte was op het moment van het plegen van deze feiten derhalve ziek en dit is naar de opvatting van de raadsvrouw een verontschuldigbare omstandigheid.
De verdachte kan zich bovendien tot op heden de bewuste dagen niet herinneren en vond het heel erg om te horen wat hij had gedaan.
De raadsvrouw bepleit enige matiging van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , nu een bedrag van € 670,- aan smartengeld aan de hoge kant is en de bijgevoegde jurisprudentie gedateerd is.
Ten aanzien van de vordering van GGZ Delfland heeft de raadsvrouw gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft wel aangegeven dat volgens haar de kosten voor het eigen risico gelet op het bijgevoegde overzicht € 121,13 bedragen en niet € 253,87.
De raadsvrouw geeft ten slotte nog aan dat zij ten aanzien van alle vorderingen benadeelde partij die de rechtbank zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bepleit de vervangende jeugddetentie op nul dagen vast te stellen.
3.6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 op dagvaarding 6 wettig en overtuigend bewezen, nu de verdachte deze feiten bij de rechter-commissaris heeft bekend.
De rechtbank vindt dat de verdachte [slachtoffer] € 670,- aan immateriële schade moet betalen. De benadeelde partij heeft door toedoen van de verdachte lichamelijk letsel opgelopen. Ook heeft de mishandeling ingrijpende gevolgen gehad voor de psychische gesteldheid van de benadeelde. De rechtbank ziet geen redenen om dit bedrag te verlagen, want het is een redelijk bedrag.
Daar komt de wettelijke rente ook nog bij, te rekenen vanaf de dag dat het feit is gepleegd, te weten 12 mei 2019 tot aan de dag dat het bedrag is betaald.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de staat moet betalen en de staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.
De rechtbank vindt ook dat de verdachte GGZ Delfland € 1.197,86 aan verplaatste materiële schade moet betalen. GGZ Delfland heeft diverse kosten betreffende materiële schade aan [slachtoffer] vergoed. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk dat derden, zoals GGZ Delfland, deze zogenoemde verplaatste schade ex artikel 6:107, eerste lid onder a, BW, bij de verdachte kunnen verhalen. Conform het door de raadsvrouw aangevoerde, is de rechtbank uitgegaan van een bedrag aan € 121,13 als verbruikt eigen risico in plaats van
€ 253,87, zoals ook uit het bij de vordering ingediende overzicht eigen risico 2019 blijkt.
Daar komt de wettelijke rente nog bij, te rekenen vanaf de dag dat het feit is gepleegd, te weten 12 mei 2019 tot aan de dag dat het bedrag is betaald.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de staat moet betalen en de staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.
Voor de aansprakelijkheid van de verdachte verwijst de rechtbank verder naar hetgeen onder 5. De strafbaarheid van de verdachte, is opgemerkt.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3 genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte de bij dagvaarding 2, 4, 5 (feiten 1, 2 en 3) en 6 (feiten 1, 2, 3 en 4) heeft gepleegd. De bewezenverklaring van deze feiten staat in bijlage 2 bij dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten

De feiten die de verdachte heeft gepleegd, zijn strafbare feiten. Uit niets blijkt dat deze feiten niet strafbaar zijn.
In de beslissing staat hoe deze feiten volgens de wet worden beschreven.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar voor het plegen van de feiten, zoals bewezenverklaard op dagvaarding 2, 4 en 5, en omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar is.
Ten aanzien van dagvaarding 6 overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte in het bijzonder acht geslagen op het Pro Justitia rapport betreffende het klinisch multidisciplinair onderzoek van de verdachte, gedateerd 11 september 2019, opgesteld door [naam 6] , GZ-psycholoog, en [naam 7] , kinder- en jeugdpsychiater. Het rapport houdt ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte onder meer het volgende, in:
Er is sprake van een ongespecificeerde psychotische- of schizofreniespectrum stoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale trekken), een disharmonisch intelligentieprofiel en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook op het moment van het ten laste gelegde aanwezig. Ten aanzien van de feiten betreffende bedreiging en mishandeling van GGZ medewerkers wordt opgemerkt dat de verdachte op dat moment actief psychotisch was. De realiteitstoetsing was aangetast, waardoor de verdachte geen goede overwegingen meer kon maken. Onderzoekers adviseren hem deze tenlasteleggingen, indien bewezen verklaard, ten minste in verminderde mate toe te rekenen. Mogelijk was de realiteitstoetsing dermate aangetast dat deze feiten hem in zijn geheel niet toe te rekenen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemd rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over.
Gelet op de inhoud van het rapport, alsook gelet op de waarschuwing van de behandelaarster van de verdachte bij de GGZ gedateerd 7 mei 2019 dat de - op dat moment vermiste - verdachte waarschijnlijk door het niet goed innemen van zijn medicatie is gaan decompenseren en dezelfde symptomen vertoonde als bij een eerdere psychose [29] ,
maakt dat de rechtbank ervan uit gaat dat de verdachte zich op 7 mei 2019, maar ook na de inbewaringstelling bij GGZ Delfland op 9 mei 2019, op 12 mei 2019, in een psychotische toestand bevond. De omstandigheid dat de verdachte zich van de bij dagvaarding 6 bewezenverklaarde feiten ook helemaal niets kan herinneren, bevestigt de rechtbank in haar oordeel.
De rechtbank is van oordeel dat de bij dagvaarding 6 bewezenverklaarde feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend, reden waarom de verdachte voor deze feiten niet strafbaar is. De verdachte zal voor deze feiten ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
Dat de rechtbank de verdachte ten aanzien van de bij dagvaarding 6 bewezenverklaarde feiten niet toerekeningsvatbaar acht, heeft geen gevolgen voor de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] en GGZ Delfland.
Ingevolge artikel 6:165 BW wordt een actieve gedraging van een persoon van veertien jaar en ouder als een onrechtmatige daad aan de dader toegerekend, ook als zij is verricht onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming.

6.De vordering tenuitvoerlegging

6.1
Inleiding
Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 15 maart 2016, onherroepelijk geworden op
30 maart 2016, is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van
150 dagen waarvan 111 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft d.d. 3 mei 2019 schriftelijk gevorderd de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie, te weten: jeugddetentie voor de duur van 111 dagen.
Ter zitting heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot
tenuitvoerlegging.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit.
De behandeling van de verdachte heeft prioriteit en het uitzitten van jeugddetentie voor de duur van 111 dagen heeft geen enkel nut.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De proeftijd van de hiervoor genoemde voorwaardelijke veroordeling is gestart op 30 maart 2016 en geëindigd op 30 maart 2018. Ingevolge het bepaalde in artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering indien deze later wordt ingediend dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd.
In casu heeft de officier van justitie de vordering op 3 mei 2019 ingediend en is deze ook op 3 mei 2019 bij de rechtbank ontvangen, derhalve bijna een jaar na het verstrijken van de proeftijd.
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie dan ook reeds daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 15 maart 2016.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 221 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft officier van justitie geëist dat aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, onvoorwaardelijk, wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan de verdachte een straf op te leggen die zijn voorarrest niet overschrijdt. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het opleggen van een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen een brug te ver is.
De maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen moet in het belang zijn van de jeugdige en het pedagogische karakter staat voorop in het jeugdrecht. De verdachte ziet inmiddels in dat hij zijn medicatie moet blijven gebruiken en wil ook nooit meer in een psychose belanden. Hij ziet ook de noodzaak van een klinische behandeling in en is hiervoor gemotiveerd. Deze behandeling kan echter ook als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd.
De verdachte heeft nog nooit een langdurige en intensieve behandeling ondergaan en verdient, aldus de raadsvrouw, een kans om te laten zien dat hij tijdens zo’n behandeling stappen kan zetten. Ook is het opleggen van een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen een ultimum remedium en te zwaar in relatie tot de gepleegde en bewijsbare feiten. Ook valt de motivatie van de verdachte, die toekomstdromen heeft en iets van zijn leven wil maken, dan geheel weg.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich diverse malen erg agressief en zeer onbeschoft gedragen tegenover politieambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij de Nederlandse Spoorwegen. Hij heeft zich diverse malen, nadat zij hem wilden aanhouden, verzet en hen met vaak zeer grove bewoordingen beledigd en bedreigd, met zware mishandeling, met de dood, maar ook met verkrachting. Eén van hen heeft hij ook in de ogen gespuugd. Zoals ook uit de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt, heeft dit enorme impact gehad op het leven van deze politieambtenaar.
De rechtbank rekent de verdachte dit gedrag zwaar aan omdat deze gezagsdragers gewoon hun werk moeten kunnen doen zonder dat er op agressieve en respectloze wijze tegen hen tekeer wordt gegaan. Het gedrag van de verdachte betekent een ondermijning van het openbaar gezag en is zeer grievend voor de betreffende gezagsdragers, temeer omdat de uitlatingen ook zijn gedaan in het bijzijn van anderen. De uiterst beledigende en vaak vernederende uitlatingen van de verdachte vindt de rechtbank zeer verwerpelijk. Extra zorgwekkend is dat dit gedrag van de verdachte in de loop der jaren niet is gewijzigd, want tijdens zijn verblijf in een GGZ-instelling heeft verdachte zijn beledigende en agressieve gedrag voortgezet tegenover verpleegkundig personeel.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte volgens zijn strafblad van 22 oktober 2019 al eerder is veroordeeld voor een soortgelijke feit en diverse vermogensdelicten.
Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordelingen heeft de verdachte kennelijk niets geleerd, nu hij zich in de proeftijd van één van deze veroordelingen opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft het Pro Justitia rapport betreffende het klinisch multidisciplinair onderzoek van de verdachte, gedateerd 11 september 2019, opgesteld door [naam 6] , GZ-psycholoog, en [naam 7] , kinder- en jeugdpsychiater, gelezen alsook het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 1 november 2019.
In het Pro Justitia rapport leest de rechtbank, in aanvulling op hetgeen hiervoor al is vermeld, dat binnen de tenlasteleggingen die vooral te maken hebben met de omgang met
gezagsdragers (politie, conducteur) een doorwerking van de problematiek van de verdachte wordt gezien. De eerder beschreven dynamiek van een beperkte frustratietolerantie en
overprikkeling doet zich voor. De verdachte raakt overprikkeld en verliest zichzelf in verbale agressie. Rapporteurs adviseren hem deze tenlasteleggingen, indien bewezen verklaard, in verminderde mate toe te rekenen.
De tenlasteleggingen die vooral te maken hebben met vermogensfeiten lijken geen
samenhang met de psychopathologie in engere zin te hebben. Rapporteurs adviseren hem
deze tenlasteleggingen in zijn geheel toe te rekenen.
Ten aanzien van het recidiverisico kan het volgende worden opgemerkt. Vanuit zijn
antisociale problematiek ontregelt de verdachte snel in dreigend en agressief gedrag, daarbij is hij gevoelig voor overprikkeling en neemt, als hij psychotisch is, de kans hierop nog verder toe. Het recidiverisico vanuit de problematiek beredeneerd is hoog.
Dit beeld wordt ook door de risicotaxatie onderschreven. De verdachte scoort hoog op de historische, de contextuele als de individuele risicofactoren (SAVRY). Een protectief element is steun van een andere volwassene, in de zin dat het gezin hulp heeft gezocht en betrokken is bij de verdachte. Overige protectieve factoren zijn afwezig. Medicatie inname heeft ook een effect op het risico, zonder medicatie is de kans op ontregeling veel groter.
Er zijn, aldus rapporteurs, geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid en/of ontwikkeling van de verdachte die aanleiding geven het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, nu de verdachte nog pedagogisch bereikbaar is en achter loopt in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
De behandelsetting voor de verdachte moet vanuit de ernst van de problematiek klinisch zijn en met een hoge mate van beveiliging. Inhoudelijk is het stabiel houden van de verdachte met betrekking tot de psychotische klachten (medicatie in voldoende hoge dosering) en psycho-educatie hierover belangrijk.
Daarnaast, maar hiermee rekening houdend, is ook een forensische behandeling waarbij aandacht gegeven wordt aan copingvaardigheden en zijn morele redeneren geïndiceerd.
Het gaat daarbij onder andere om het uitdagen van gedachtes die criminaliteit rechtvaardigen (denkfouten). De forensische behandeling kan stress-verhogend werken, wat op zichzelf een risicofactor is voor het ontstaan van psychotische klachten. De professionals die met de verdachte werken, zullen hier steeds alert op moeten zijn.
Het samengaan van de verschillende stoornissen maakt het behandelen in reguliere
GGZ settingen, aldus rapporteurs, onmogelijk. De verdachte kan in forse mate verzet tonen (wellicht ook overvraging tgv de lage verwerkingssnelheid) en nieuwe informatie lijkt niet meer binnen te komen. Externe begrenzing en bijsturing dient op dergelijke momenten voldoende stevig te zijn.
Bovengenoemde behandelinterventie kan het beste worden vormgegeven in het kader van een PIJ-maatregel op een Very Intensive Care (VIC)-afdeling. Dit enerzijds vanuit hun kennis met betrekking tot psychiatrische stoornissen, maar anderzijds ook vanwege de kleinere groepsgrootte waarbij overprikkeling minder op de loer ligt. Binnen een kleine groep zal de verdachte minder makkelijk overprikkeld worden, hetgeen het stressniveau reduceert waardoor de kans op positieve behandel ervaringen groter wordt. Ook sluit de aanpak van de VIC-afdeling goed aan bij een gefaseerde resocialisatie richting een meer structurele vorm van zorg als hij eenmaal buiten is.
Door rapporteurs wordt de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) als maatregel te licht bevonden. Een klinische start van de behandeling binnen een beveiligde residentiële setting wordt geadviseerd, de GBM wordt in beginsel ook voor maximaal een jaar geadviseerd en de verwachte behandelduur is langer.
Tenslotte wordt een adequate dosering antipsychotica van belang geacht voor een significante reductie van het recidiverisico.
Blijkens het rapport van de Raad van 1 november 2019 sluit de Raad zich aan bij het gegeven advies, een onvoorwaardelijke PIJ en plaatsing op de VIC groep.
De behandelsetting voor de verdachte moet vanuit de ernst van de problematiek klinisch zijn en met een hoge mate van beveiliging. Ambulante dan wel civielrechtelijke interventies zijn niet geïndiceerd, dit gebaseerd op eerdere (negatieve) ervaringen met hulpinstanties, de leeftijd van de verdachte en mede vanwege de hoge kans op recidive. De Raad is van mening dat een plaatsing binnen de reguliere GGZ-settingen onmogelijk is.
(Gedwongen) GGZ behandeling is geprobeerd en is mislukt omdat de verdachte zich hier steeds meer aan ging onttrekken en verviel in middelengebruik waardoor de psychische klachten in alle hevigheid terugkwamen. Een andere maatregel, anders dan de onvoorwaardelijke PIJ, is ontoereikend voor de aanpak van de ernstige problematiek.
Zo ook is een (on)voorwaardelijke jeugddetentie, naar mening van de Raad, geen geschikte afdoening.
Een andere aanpak zal de kans op recidive niet verlagen en de ontwikkeling van de verdachte mogelijk verder in gevaar brengen. Behandeling heeft wat de Raad betreft prioriteit. Geadviseerd wordt dan ook aan de verdachte de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen op te leggen middels plaatsing op de VIC-afdeling.
Op de zitting is namens de Raad benadrukt dat er een langdurige behandeling nodig is waar de verdachte zich niet aan kan onttrekken, ook voor de veiligheid van anderen. Vanaf jonge leeftijd zijn er diverse interventies ingezet, maar deze zijn niet goed van de grond gekomen.
De ontwikkeling van de verdachte is er niet beter op geworden en een toegespitste behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in een speciale setting is het beste om aan de problematiek van de verdachte te werken. De gedragsbeïnvloedende maatregel en de voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zijn te licht bevonden.
Ook eerdere plaatsingen in een GGZ-instelling hebben niet het gewenste effect gehad.
Ook van de zijde van de jeugdreclassering is aangegeven dat er in het verleden al van alles is geprobeerd, waaronder meerdere malen een systeembehandeling bij De Waag , maar dat dit niet tot succes heeft geleid omdat de verdachte nooit echt voldoende meewerkte en zijn systeem ook niet.
Aangegeven is dat sinds een jaar de psychiatrische problematiek van de verdachte meer op de voorgrond staat en dat dit zonder behandeling en medicatie zal verergeren.
Desgevraagd is meegedeeld dat niet is onderzocht of er in het kader van de volwassen GGZ mogelijkheden tot behandeling voor de verdachte zijn omdat dit niet is geadviseerd.
Ook is niet onderzocht of plaatsing op de VIC-afdeling in een ander kader zou kunnen plaatsvinden dan wel of dit als bijzondere voorwaarde zou kunnen worden opgelegd.
Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting
Bij de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht of de geadviseerde onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wel een passende afdoening voor de verdachte is, mede gelet op de aard van de thans bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
De rechtbank vraagt zich af of met inachtneming van het bewezenverklaarde alternatieve vormen van afdoening niet meer aangewezen zijn.
De rechtbank volgt de deskundigen in zoverre dat zij wel er van overtuigd is dat de verdachte een klinische behandeling van enige duur nodig heeft en dat plaatsing in een
VIC-groep passend is, maar de rechtbank vraagt zich af of dit alleen in het kader van een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan en moet plaatsvinden.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht omtrent de vraag of er in een ander juridisch kader ook mogelijkheden zijn om een dergelijke plaatsing en behandeling te realiseren. Op zitting is daar onvoldoende duidelijkheid over verkregen. De rechtbank vraagt zich in het bijzonder af of het niet mogelijk is om behandeling in een VIC-groep of een soortgelijke gesloten klinische behandeling, als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in inrichting voor jeugdigen, te realiseren. Indien daartoe mogelijkheden worden gezien, ziet de rechtbank zich ook graag nader voorgelicht met betrekking tot eventuele overige bijzondere voorwaarden die daarbij zouden moeten worden opgelegd.
De rechtbank acht in het kader van de beantwoording van haar vragen tevens relevant de suggestie van rapporteurs dat de onderhoudsdosering antispchychotica van de verdachte bij voorgaande behandelingen wellicht ontoereikend is geweest.
De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming in overleg met rapporteurs van ForCA, [naam 6] en [naam 7] , op dit punt aanvullend te rapporteren.
De rechtbank zal om die reden het onderzoek heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de officier van justitie opdat deze de Raad voor de Kinderbescherming kan verzoeken, met inachtneming van het vorenstaande, een aanvullend rapport uit te brengen.
De rechtbank stelt de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek moet worden hervat, met overeenkomstige toepassing van artikel 282, tweede lid juncto derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op drie maanden, om de klemmende reden dat bedoeld onderzoek - dat voor een juiste berechting van verdachte noodzakelijk wordt geacht - naar verwachting niet binnen een maand kan worden voltooid.

8.De thans toepasselijke wetsartikelen

De bewezenverklaring is gegrond op de artikelen 180, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen is tenlastgelegd bij:
dagvaarding 1 (09/817532-17);
dagvaarding 3 (09/777003-18 t.t.g.);
dagvaarding 5 feit 3 primair (09/777087-17 t.t.g.);
en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende tenlastegelegde feiten:
dagvaarding 2 (09/044199-17 t.t.g.);
dagvaarding 4 (09/797228-17t.t.g.);
dagvaarding 5 feiten 1, 2 en 3 subsidiair (09/777087-17 t.t.g.);
dagvaarding 6 feiten 1, 2, 3 en 4 (09/114398-19 t.t.g.);
de wettelijke kwalificaties van deze feiten zijn:
dagvaarding 2 (09/044199-17 t.t.g.)
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
dagvaarding 4 (09/797228-17t.t.g.)
wederspannigheid
dagvaarding 5 (09/777087-17 t.t.g.) feit 1
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
dagvaarding 5 (09/777087-17 t.t.g.) feit 2
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
dagvaarding 5 (09/777087-17 t.t.g.) feit 3 subsidiair
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
dagvaarding 6 (09/114398-19 t.t.g.) feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
dagvaarding 6 (09/114398-19 t.t.g.) feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
dagvaarding 6 (09/114398-19 t.t.g.) feit 3
mishandeling
dagvaarding 6 (09/114398-19 t.t.g.) feit 4
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting
verklaart de bewezenverklaarde feiten vermeld op dagvaarding 2, 4, 5 en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten vermeld op dagvaarding 6 (09/114398-19) niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging;
dagvaarding 1 (09/817532-17)
verklaart de benadeelde partij
[bedrijf 1]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
dagvaarding 2 (09/044199-17 t.t.g.)
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 3]toe tot het bedrag van
€ 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 januari 2017 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 150,00 ,vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 januari 2017 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[verbalisant 3];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
dagvaarding 3 (09/777003-18 t.t.g.)
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
dagvaarding 4 (09/797228-17 t.t.g.)
wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 6]af;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
dagvaarding 4 (09/797228-17 t.t.g.)
wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 7]af;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
dagvaarding 5 (09/777087-17 t.t.g.)
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 10]toe tot het bedrag van
€ 312,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 29 oktober 2017 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 312,00,vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 29 oktober 2017 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[verbalisant 10];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
dagvaarding6
(09/114398-19 t.t.g.)
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het bedrag van
€ 670,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 mei 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 670,00,vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 mei 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[slachtoffer]
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
dagvaarding6
(09/114398-19 t.t.g.)
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
GGZ Delflandtoe tot het bedrag van
€ 1.197,86, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 mei 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.197,86,vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 12 mei 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
GGZ Delfland;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Den Haag
d.d. 15 maart 2016, gewezen onder parketnummer 22/004766-15;
heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting
heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting, binnen drie maanden na heden;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit tussenvonnis is aangegeven;
beveelt de oproeping van de verdachte, zijn ouders, de deskundigen van de Raad voor de Kinderbescherming (de heer [naam 8] of een collega) en Stichting Jeugdbescherming west
Haaglanden (mevrouw [naam 9] ) alsook de rapporteurs [naam 6] , GZ-spycholoog, en [naam 7] , kinder-en jeugdpychiater, beiden verbonden aan ForCA, de observatieafdeling van het Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, tegen datum en tijdstip van de nog nader te bepalen terechtzitting, met kennisgeving aan de raadsvrouw.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2019.
Bijlagen:
1) de tenlastelegging
2) de bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is - na wijziging van tenlastelegging 3 - tenlastegelegd dat:
dagvaarding 1 (09/817532-17)
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 februari 2017 tot en met 06 februari 2017 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand, gelegen aan de [adres 1] , heeft weggenomen een computer (merk/type: Apple Imac) en/of een geldbedrag van (in totaal) 120 euro of daaromtrent en/of (een kistje met) sigaren (merk: Balmoral), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben
verschaft en/of die/dat weg te nemen computer en/of geldbedrag en/of (kistje met) sigaren onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door met (een) ste(e)n(en) een voordeurruit van dat pand in te gooien/slaan en/of (vervolgens) dat pand binnen te gaan en/of met behulp van een breekijzer
en/of een boormachine een gokkast in dat pand open te breken;
dagvaarding 2 (09/044199-17)
hij op of omstreeks 9 januari 2017 te Rijswijk opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 3] (Buitengewoon opsporingsambtenaar bij veiligheid en service van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem meermalen, althans eenmaal de woorden toe te voegen: "Ik
neuk je kanker moeder in de reet" en/of "ik neuk je kanker opa en je kanker vader" en/of "vuile kanker bolle", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
dagvaarding 3 (09/777003-18)
hij op of omstreeks 12 maart 2017 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Apple Iphone 7+) en/of een telefoonmapje met inhoud (waaronder pasjes en/of een contant geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam 1] en/of [naam 10] op of omstreeks 12 maart 2017 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Apple Iphone 7+) en/of een telefoonmapje met inhoud (waaronder pasjes en/of een contant geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die verdachte en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 maart 2017 te Rijswijk in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of het zicht op zijn mededader(s) af te schermen en/of te blokkeren;
dagvaarding 4 (09/797228-17)
hij op of omstreeks 09 mei 2017 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende
[verbalisant 6] en/of [verbalisant 7] beide buitengewoon opsporingsambtenaar, verdachte op verdenking van het overtreden van de Wet op de identificatieplicht op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen voornoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, door opzettelijk eenmaal of meermalen in een richting te bewegen tegengesteld als die waarin die opsporingsambtena(a)r(en) hem verdachte voerde(n) en/of wilde(n) voeren en/of vast te houden aan de deurstaanders van de trein en/of de transportboeien vast te grijpen en/of aan de transportboeien
te trekken;
dagvaarding 5 (09/777087-17)
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Rijswijk [verbalisant 9] en/of [verbalisant 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 9] en/of [verbalisant 8] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jullie laten achtervolgen naar huis en opzoeken" en/of "Jouw hoofd onthou ik goed, ik heb jou gefilmd, ik ken een agent, wholla, je gaat zien, ze gaan jou identificeren" en/of "Ik ga jullie oren opeten/eraf eten" en/of "Ik ben kickbokser, ik eet jou op", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Rijswijk opzettelijk beledigend (een of meerdere) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 9] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) en/of [verbalisant 8] (hoofdagent politie eenheid Den Haag), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten belast met surveillancedienst, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Pussy's, bitches, kankerbitches", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Rijswijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [verbalisant 10] ), in/in de richting van het gezicht en/of het/de o(o)g(en) heeft gespuugd (waarbij speeksel in het/de o(o)g(en) terecht is gekomen), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Rijswijk opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 10] (politieagente Politie eenheid Den Haag), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening:
- ( meermalen) in het gezicht en/of het/de o(o)g(en) heeft gespuugd, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand bevond van voornoemde [verbalisant 10] en/of
- in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankermanwijf" en/of "kankerbitch", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
dagvaarding 6 (09/114398-19)
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [slachtoffer] (verpleegkundige in een GGZ-instelling) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodmaken, ik ga je volgen naar je huis toe en ik maak je helemaal af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [naam 3] (verpleegkundige bij GGZ Delfland) heeft met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam 3] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik hier uit kom, dan kom ik terug en dan schiet ik je door je hoofd heen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; bedreigd;
3.
hij op of omstreeks 12 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [slachtoffer] (verpleegkundige in een GGZ-instelling) heeft mishandeld door haar (met kracht) tegen/in het gezicht te stompen/slaan;
4.
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting, door die [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen:
" [naam 4] , kom naar de [adres 2] , daar hoor je thuis, ik pak je daar van achteren. Ik weet waar je woont, ook je kinderen pak ik. [naam 4] , ik heb getraind hierin, pang pang. Ik laat je de hoer spelen. Ik ga je doodschieten en ik ga je kinderen doodschieten." en/of "Ik ben getraind in schieten en vechten en ik kom je halen [naam 4] . Ik weet waar je familie woont en je kinderen dus ik kom je halen. Ik maak je dood. Je moet naar de [adres 2] en daar ga ik je van achteren nemen.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
dagvaarding 2 (09/044199-17)
hij op 9 januari 2017 te Rijswijk opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 3] (Buitengewoon opsporingsambtenaar bij veiligheid en service van de Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Ik neuk je kanker moeder in de reet" en "ik neuk je kanker opa en je kanker vader" en "vuile kanker bolle";
dagvaarding 4 (09/797228-17)
hij op 09 mei 2017 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 6] en
[verbalisant 7] , beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, verdachte op verdenking van het overtreden van de Wet op de identificatieplicht op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen voornoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, door opzettelijk meermalen in een richting te bewegen tegengesteld als die waarin die opsporingsambtenaren hem verdachte voerden en wilden voeren en vast te houden aan de deurstaanders van de trein en de transportboeien vast te grijpen en aan de transportboeien te trekken;
dagvaarding 5 (09/777087-17)
1.
hij op 29 oktober 2017 te Rijswijk [verbalisant 9] en [verbalisant 8] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 9] en [verbalisant 8] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jullie laten achtervolgen naar huis en opzoeken" en "Jouw hoofd onthou ik goed, ik heb jou gefilmd, ik ken een agent, wholla, je gaat zien, ze gaan jou identificeren" en "Ik ga jullie oren opeten/eraf eten" en "Ik ben kickbokser, ik eet jou op";
2.
hij op 29 oktober 2017 te Rijswijk opzettelijk beledigend meerdere ambtenaren, te weten
[verbalisant 9] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) en [verbalisant 8] (hoofdagent politie eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten belast met surveillancedienst, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Pussy's, bitches, kankerbitches";
3.
Subsidiair
hij op 29 oktober 2017 te Rijswijk opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 10] (politieagente Politie eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening:
- meermalen in het gezicht en de ogen heeft gespuugd, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte
afstand bevond van voornoemde [verbalisant 10] en
- in
haartegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankermanwijf" en
"kankerbitch";
dagvaarding 6 (09/114398-19)
1.
hij op 12 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [slachtoffer] (verpleegkundige in een GGZ-instelling) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodmaken, ik ga je volgen naar je huis toe en ik maak je helemaal af";
2.
hij op 12 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [naam 3] (verpleegkundige bij GGZ Delfland) heeft
bedreigdmet enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 3] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik hier uit kom, dan kom ik terug en dan schiet ik je door je hoofd heen";
3.
hij op 12 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [slachtoffer] (verpleegkundige in een GGZ-instelling) heeft mishandeld door haar met kracht in het gezicht te stompen/slaan;
4.
hij op 7 mei 2019 te Delft een persoon, genaamd [naam 4] (
agentevan Politie Eenheid
Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting, door die [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen:
" [naam 4] , kom naar de [adres 2] , daar hoor je thuis, ik pak je daar van achteren. Ik weet waar je woont, ook je kinderen pak ik. [naam 4] , ik heb getraind hierin, pang pang. Ik laat je de hoer spelen. Ik ga je doodschieten en ik ga je kinderen doodschieten."
en "Ik ben getraind in schieten en vechten en ik kom je halen [naam 4] . Ik weet waar je familie woont en je kinderen dus ik kom je halen. Ik maak je dood. Je moet naar de [adres 2] en daar ga ik je van achteren nemen.".
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
2.Proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 3] , nummer PL1500-20170900828-1
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 4] , nummer PL1500-20170900828-2
4.Verklaring verdachte ter zitting van de kinderrechter van 18 mei 2017
5.Gerechtshof Den Haag van 3 november 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:3404)
6.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer vs-09052017 17:45N04981
8.Verklaring verdachte ter zitting van 18 november 2019
9.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
10.Proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 8] , nummer PL1500-2017309797-1
11.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1500-2017309708-4
12.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1500-2017309708-10
13.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , nummer PL1500-2017309708-9
14.Verklaring verdachte ter zitting van 18 november 2019
15.Proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 10] , nummer PL1500-2017309745-1
16.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , nummer PL1500-2017309708-9
17.Verklaring verdachte ter zitting van 18 november 2019
18.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer PL1500-2019128314Z
19.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , met bijlagen, p. 3-9
20.Medische informatie, p. 32-33
21.Proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , p. 10-11
22.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , p. 41-42
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35, 36 en 37
24.Proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , p. 32-34
25.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , p. 39-40
26.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 55-57
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris inzake toetsing rechtmatigheid
28.Verklaring verdachte ter zitting van 18 november 2019
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49