ECLI:NL:GHDHA:2017:3404

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
22-002353-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een agent en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het beledigen van een politieagent, [slachtoffer], door hem te schelden en in zijn gezicht te spugen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding van € 300,-. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij in zijn eer en goede naam is geschaad door het handelen van de verdachte, en dat hij recht heeft op schadevergoeding op basis van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 150,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 maart 2017. De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen is afgewezen, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter bevestigd, behalve voor de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk is vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002353-17
Parketnummers: 10-052407-17, 10-651008-16 (TUL) en
10-010472-16 (TUL)
Datum uitspraak: 3 november 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1979,
[adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Peel te Evertsoord.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 oktober 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke veroordeling en is de vordering van een andere tenuitvoerlegging afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer], agent van politie Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerlijer" en/of "Kankerhomo" en/of "Kanker zielenpoot" en/of "Vieze kanker Jood", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd door een feitelijkheid, namelijk door hem in zijn gezicht te spugen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, de beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging en de toegepaste wetsartikelen.
Het vonnis zal op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 300,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat voor toewijzing is vereist dat bij de benadeelde partij sprake is van psychisch letsel en dat dat – bij gebreke aan een onderbouwing op dat punt - niet kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van het hof is het – anders dan door de verdediging is betoogd – in de onderhavige zaak voor de toekenning van schadevergoeding niet vereist dat sprake is van psychisch letsel. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Bewezen is verklaard dat de benadeelde partij tijdens zijn werk als politieagent door de verdachte opzettelijk is beledigd. De verdachte heeft hem uitgescholden en in zijn gezicht gespuugd. Uit het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen van onder meer verbalisant [slachtoffer] (PL[x]) kan worden afgeleid dat de benadeelde partij zich door de uitlatingen van de verdachte ernstig beledigd voelde en in zijn goede naam en eer aangetast voelde. Blijkens de schriftelijke toelichting van de vordering voelde de benadeelde zich door het handelen van verdachte, waaronder ook het spugen, diep gekrenkt en vernederd en is hij getroffen door het respectloze en minachtende gedrag van de verdachte. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte in zijn eer en goede naam is geschaad, zodat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking komt voor een schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering leent zich - naar maatstaven van
billijkheid - voor gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vorderingen tenuitvoerlegging
1. Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 april 2016 met parketnummer 10-651008-16 is de verdachte –voor zover hier van belang- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat reeds bij onherroepelijk vonnis van 6 oktober 2017 met parketnummer 10-138655-17 een beslissing is gegeven omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging.
Derhalve dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
2. Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 april 2016 met parketnummer 10-010472-16 is de verdachte –voor zover hier van belang- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat reeds bij onherroepelijk vonnis van 6 oktober 2017 met parketnummer 10-138655-17 een beslissing is gegeven omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging.
Derhalve dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en de toegepaste wetsartikelen en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-651008-16.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-010472-16.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. B.P. de Boer en mr. A.M. Zwaneveld, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2017.
Mr. A.M. Zwaneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.