ECLI:NL:RBDHA:2019:13402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
SGR 19/1294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van jachtakte op basis van twijfels over verantwoord gebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een jachtakte had aangevraagd, en de minister van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had geweigerd. De weigering was gebaseerd op artikel 3.28 van de Wet natuurbescherming, dat stelt dat een jachtakte moet worden geweigerd als er twijfel bestaat over het verantwoord gebruik ervan. Eiser had eerder een jachtakte, maar zijn aanvraag werd geweigerd vanwege eerdere veroordelingen en incidenten die de korpschef als bedreigend had beoordeeld. Eiser voerde aan dat er geen reden was om aan te nemen dat hij misbruik zou maken van de jachtakte, en dat eerdere veroordelingen niet automatisch tot een weigering moesten leiden. De rechtbank oordeelde echter dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten tot weigering van de jachtakte, gezien de informatie die beschikbaar was over eiser's verleden. De rechtbank concludeerde dat de minister het administratief beroep van eiser terecht ongegrond had verklaard. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat eerdere fouten niet herhaald hoefden te worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G. de Jong),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Azarkani).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het primaire besluit) heeft de politiechef van de regionale eenheid Den Haag, namens de Korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef) de door eiser gevraagde jachtakte op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) geweigerd.
Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is laatstelijk in het bezit van een jachtakte geweest van 28 maart 2017 tot en met 31 maart 2018. Op 1 maart 2018 heeft eiser een aanvraag om een nieuwe jachtakte ingediend. De korpschef heeft die aanvraag bij het primaire besluit geweigerd, nadat eiser eerst zijn zienswijze op het voornemen daartoe had ingediend. Eiser heeft administratief beroep ingesteld tegen de weigering. Verweerder heeft dit bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarin staat dat een jachtakte moet worden geweigerd, als er grond is om aan te nemen dat de aanvrager misbruik zal maken van de bevoegdheid om een wapen voorhanden te hebben, of dat hij er zodanig gebruik van zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat er geen grond is om aan te nemen dat hij misbruik zal maken van de bevoegdheid een wapen te dragen, of zodanig gebruik zal maken van die bevoegdheid dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen. De strafbare feiten waarvoor eiser veroordeeld is, hebben betrekking op de destijds moeizame relatie met zijn zoon. De relatie tussen vader en zoon is thans gestabiliseerd. De niet onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen hoeven ook niet per definitie te leiden tot een weigering van de aanvraag. Verweerder heeft hier beoordelingsruimte.
Verder doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser beschikt al sinds zijn 18e levensjaar over een jachtakte. De door verweerder aangehaalde verdenkingen hebben in het verleden nimmer aanleiding gevormd de jachtakte in te trekken of te weigeren.
Hierbij is tevens van belang dat de aanvragen van eiser voorheen werden beoordeeld door [A] , nu doet iemand anders dat. De wijziging van beoordelaar heeft er toe geleid dat de aanvraag van eiser nu anders wordt beoordeeld. Eiser is gebleken dat [A] een brief heeft gestuurd aan zijn collega die thans de aanvraag heeft beoordeeld. In die brief heeft [A] uiteen gezet waarom hij meent dat aan eiser wel een jachtakte verleend zou moeten worden. Niet is gebleken dat verweerder deze brief in zijn beoordeling heeft betrokken, waardoor verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en zijn beslissing onvoldoende is gemotiveerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot weigering van de jachtakte en dat de minister het administratief beroep van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank legt in de volgende rechtsoverwegingen uit waarom dat het geval is.
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2965) is het weigeren, dan wel intrekken, van een verlof geen strafrechtelijke sanctie, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof al voldoende reden om een verlof in te trekken of niet te verlenen. Die twijfel moet dan wel objectief toetsbaar zijn.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk en objectief toetsbaar gemotiveerd dat er (geringe) twijfel is aan het verantwoord zijn van het verlof. Verweerder heeft daartoe de volgende informatie redengevend mogen achten:
 Uit het Justitieel Documentatiesysteem blijkt dat eiser op 26 oktober 2015 door de politierechter te Den Haag is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis en 4 weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, ter zake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, het medeplegen van mishandeling (beide gepleegd op 26 april 2014) en een mishandeling, begaan tegen zijn kind (gepleegd op 18 december 2014). Eiser is op 5 november 2015 in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis.
Op 7 november 2018 is eiser, naar aanleiding van zijn hoger beroep, door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en 4 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tegen deze uitspraak heeft eiser op 13 november 2018 cassatie ingesteld.
 In het mutatierapport van 7 april 2016, opgemaakt de regionale eenheid Den Haag, is vastgelegd dat er melding is gemaakt van een zakelijk geschil, waarbij eiser tegen melder zou hebben gezegd: “gaat wel goedkomen met jou, let op mijn woorden” en “je weet dat ik een jachtgeweer heb hè”. Het voorgaande werd door de melder als bedreigend opgevat en was voor hem reden om dit bij de politie onder de aandacht te brengen.
 Op 5 september 2017 is er een proces-verbaal van aangifte tegen eiser opgemaakt. Aangeefster heeft verklaard dat eiser op 29 augustus 2017, kennelijk opzettelijk, met zijn auto achteruit tegen haar auto is aangereden, waardoor er schade aan haar voertuig is ontstaan. Hierbij zou eiser, volgens aangeefster, hebben gezegd: “Als je niet achteruit gaat, duw ik je achteruit.”
 Op 7 augustus 2018 heeft het openbaar ministerie eiser gedagvaard wegens onder andere vernieling.
4.3
Eiser heeft een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Hij stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat de veroordeling door de politierechter niet in de weg zou staan om hem een jachtvergunning te verlenen, omdat deze veroordeling daar eerder ook niet aan in de weg heeft gestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de jachtakte eerder in strijd met de wet is verleend. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is verweerder niet gehouden om eerder gemaakte fouten te herhalen of te laten voortduren. De beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de brief van [A] op te vragen bij de korpschef, omdat de inhoud daarvan niet kan afdoen aan vorenstaande.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.