In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mede namens de staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door verweerder tegen een eerder besluit over de rangschikking van een landgoed. Het primaire besluit, genomen op 29 augustus 2018, trok de rangschikking van het landgoed in met terugwerkende kracht tot 28 april 2015, terwijl het landgoed opnieuw als zodanig werd gerangschikt vanaf 14 november 2017. Verweerder verklaarde het bezwaar van [eiser 1] niet-ontvankelijk, omdat de legataris volgens hem geen belanghebbende was. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de legataris, [eiser 1], wel degelijk een rechtstreeks belang had bij het primaire besluit, aangezien de intrekking van de rangschikking hem direct raakte. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen zes weken opnieuw op het bezwaar moest beslissen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de legataris, vastgesteld op € 1.024,-, en moest het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.