ECLI:NL:RBDHA:2019:13392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
NL19.977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese nationaliteit afgewezen, maar rechtbank vernietigt besluit wegens onvoldoende motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw. De eiseres, die in Eritrea problemen ondervond vanwege de illegale uitreis van haar man en dochter, had een zelfstandige asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres volgens hem niet aannemelijk had gemaakt dat haar asielrelaas op feiten en omstandigheden was gebaseerd die grond zouden vormen voor het verlenen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan tegenwerpingen die het asielrelaas niet als geheel onaannemelijk maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een geloofwaardige identiteit, nationaliteit en herkomst heeft, en dat de gestelde problemen in Eritrea niet geloofwaardig zijn afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Runhaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 27 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1973.
1.1
Op 9 maart 2018 is aan eiseres een afgeleide asielvergunning asiel (op basis van haar dochter [A] ) voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 met ingang van 15 februari 2018 geldig tot 15 februari 2023.
1.2
Op 4 mei 2018 heeft eiseres een zelfstandige asielaanvraag ingediend. Daaraan legt zij ten grondslag dat zij problemen in Eritrea heeft ondervonden omdat haar man de dienstplicht heeft geweigerd en in december 2008 op illegale wijze het land heeft verlaten. Eiseres is toentertijd gearresteerd en op garantstelling vrijgekomen. Zij heeft toen een boete van 50.000 nafka betaald. Vervolgens is dochter [A] in december 2015 eveneens het land illegaal uitgereisd. Nadien is eiseres meerdere malen opgeroepen door de autoriteiten. Bij het kantoor van de lokale administratie werd haar verteld dat haar dochter [B] gestopt was met school (terwijl dat niet het geval was) en dat zij (opnieuw) een boete van 50.000 Nafka moest betalen wegens de illegale uitreis van haar dochter [A] . Daarnaast is haar verboden om op het land van haar schoonmoeder te werken. Eiseres vreesde te worden gearresteerd nu zij deze boete niet heeft betaald en was bang dat haar dochter naar de militaire dienst zou worden gestuurd. Vervolgens is eiseres in november 2016 Eritrea ontvlucht samen met haar dochters [B] en haar zoon [C] . Eiseres wil in Nederland herenigd worden met haar man, die een asielstatus in Zweden heeft gekregen.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel vormen. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- oproepen van de autoriteiten als gevolg van de illegale uitreis van de echtgenoot en dochter;
- de illegale uitreis.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De gestelde problemen van eiseres onder meer inhoudende dat zij oproepen van de autoriteiten heeft ontvangen en daarom te vrezen heeft voor arrestatie of het oppakken van haar dochter voor de militaire dienst worden niet geloofwaardig geacht. Evenmin worden de verklaringen van eiseres omtrent haar illegale uitreis geloofwaardig geacht. Verweerder heeft bij zijn beoordeling informatie uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea (het ambtsbericht) van mei 2014 en van februari 2017 betrokken.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe
– zakelijk weergegeven – het volgende aan. Allereerst verwijst eiseres naar hetgeen eerder bij de zienswijze naar voren is gebracht. Daarnaast is in het licht van de Werkinstructie (WI) 2014/10 bij het voornemen en het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de ‘persoon van de vreemdeling’. Eiseres verwijst hiervoor naar het FMMU-advies en de verklaring van de vrijwilliger van Vluchtelingenwerk NL waaruit volg dat eiseres moeilijk vragen begrijpt en communiceert. Ten onrechte wordt eiseres aangerekend dat zij vaag en wisselend zou hebben verklaard over de oproepen van de lokale autoriteit die zij heeft gehad, de bedreigingen die deze oproepen voor eiseres inhielden en het tijdsbestek tussen de oproepen. Daarbij stelt eiseres zich op het standpunt dat zij geen wisselende verklaringen heeft afgelegd en wel degelijk consistent heeft verklaard. Eiseres verwijst hiervoor naar de correcties en aanvullingen.
Voorts wijst eiseres op het ambtsbericht van 2017 waaruit volgt dat familieleden van dienstplichtontduikers en deserteurs in sommige gebieden strenger worden aangepakt dan in andere gebieden. Dat het verbod om te werken op het land van de schoonmoeder hier niet specifiek in staat, betekent niet dat deze straf haar niet is opgelegd. Daarnaast is het opleggen van een boete een gebruikelijke straf. Bovendien was het voor eiseres duidelijk dat het om een bedreiging ging toen haar bij elke oproep werd gezegd dat haar dochter [B] niet meer naar school ging, terwijl dat niet waar was. In dit kader verwijst eiseres naar het ambtsbericht van mei 2014 (en ‘Eritrea: Nationaldienst Themenpapier der SFH-Länderanalyse’ van 30 juni 2017), waaruit blijkt dat de Eritrese autoriteiten leerlingen die op school slecht presteren of die voortijdig de school verlaten naar de militaire dienst sturen.
Verder heeft eiseres een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 10 december 2018 overgelegd waaruit volgt hoe Eritrese vluchtelingen hun reis voorbereiden en waarin de deskundigen onderschrijven dat het vaker voorkomt dat vluchtelingen het erop wagen en op reis gaan zonder goed voorbereid te zijn. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de illegale uitreis van eiseres ongeloofwaardig is, aldus eiseres.
Voorts heeft eiseres haar illegale uitreis aannemelijk gemaakt met verifieerbare feiten en omstandigheden. Hier heeft verweerder onvoldoende rekening mee gehouden bij zijn beslissing. Bovendien is verweerder niet ingegaan op de stelling dat het voor iemand die de dienstplicht niet heeft vervuld en niet is vrijgesteld van de dienstplicht vrijwel onmogelijk is om het land legaal te verlaten. Ten slotte heeft eiseres de UNHCR-registratie van zichzelf en haar kinderen in het kamp Adi Hirush in Ethiopië overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres – zoals zij heeft verklaard – in november 2016 in het kamp is geregistreerd. Eiseres is van mening dat de registratie tevens een belangrijke aanwijzing is dat zij inderdaad illegaal over de grens met Ethiopië is gevlucht. Tot 2018 was het immers onmogelijk om de grens legaal te passeren.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat zij met haar asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Eritrea het risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ten slotte merkt eiseres op dat aan haar een verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, die geldig is tot 15 februari 2023. Een terugkeerbesluit kan daarmee niet aan de orde zijn.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6 Verweerder heeft de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Zo heeft eiseres een identiteitskaart overgelegd die blijkens het rapport van de Koninklijke Marechaussee van 4 mei 2018, echt is bevonden. Dit punt is derhalve niet in geschil. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder het tweede en derde element al dan niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
7. Ter zitting is gebleken dat verweerder niet betwist dat de echtgenoot van eiseres de asielstatus heeft gekregen in Zweden vanwege zijn illegale uitreis uit Eritrea. Voorts is gebleken dat verweerder het aannemelijk acht dat eiseres in de negatieve belangstelling staat vanwege de illegale uitreis van haar man en haar dochter [A] .
Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat het asielrelaas van eiseres desalniettemin ongeloofwaardig is. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat door eiseres ten aanzien van de oproepen door de lokale autoriteiten wisselend is verklaard, het verbod om het land van haar schoonmoeder te bewerken niet voorkomt als (gebruikelijke) straf in het ambtsbericht van 2017 en eiseres geen nadere motivering en concretisering heeft kunnen geven van de boete wegens de illegale uitreis van haar dochter.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan voornoemde tegenwerpingen die naar het oordeel van de rechtbank het asielrelaas niet als geheel onaannemelijk maken. Ten aanzien van de wisselende verklaring stelt de rechtbank vast dat eiseres weliswaar in haar vrije relaas heeft verklaard dat zij drie keer is opgeroepen en slechts twee maal naar het lokale administratiekantoor is geweest, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres over dit punt later in het nader gehoor meerdere malen specifiek en consistent verklaard. Voorts heeft gemachtigde van eiseres via de correcties dit misverstand gecorrigeerd. Gelet op het voorgaande wordt geen zwaarwegend gewicht toegekend aan een mogelijke tegenstrijdigheid op dit punt. Ten aanzien van het opgelegde verbod om op het land van haar schoonmoeder te werken overweegt de rechtbank dat, hoewel deze straf niet letterlijk uit het ambtsbericht van 2017 naar voren komt, ook uit dit ambtsbericht blijkt dat in bepaalde streken van Eritrea strengere straffen worden opgelegd dan in andere gebieden. Uit het feit dat deze straf niet (letterlijk) voorkomt in het ambtsbericht kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat deze ongeloofwaardig is. Ten aanzien van het ontbreken van een nadere onderbouwing van de boete wegens de illegale uitreis van haar dochter, overweegt de rechtbank dat dit soort boetes mondeling worden opgelegd, hetgeen in lijn is met de ambtsberichten. In het feit dat er volgens het relaas van eiseres enige tijd is verstreken tussen de uitreis van [A] en de daaropvolgende problemen met de lokale autoriteiten, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om dit element zonder meer ongeloofwaardig te achten.
8. Met betrekking tot het derde relevante element heeft eiseres betoogd dat zij wel degelijk illegaal Eritrea is uitgereisd en dat zij alleen al daarom een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer.
8.1
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat een geloofwaardig bevonden illegale uitreis uit Eritrea een eventuele grond kan zijn voor vergunningverlening, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Eritrea.
8.2
In paragraaf C7/11.4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is bepaald dat verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 verleent aan de Eritrese vreemdeling die illegaal zijn land van herkomst is uitgereisd. Voorts is niet in geschil dat in het ambtsbericht is vermeld dat iemand uit Eritrea, die de dienstplicht nog niet heeft vervuld en daar niet van is vrijgesteld, vrijwel onmogelijk het land kan uitreizen. Uit de uitspraak van de Afdeling van
13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:833) volgt dat het aan de vreemdeling is om zijn gestelde illegale uitreis aannemelijk te maken.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres hier niet in is geslaagd. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres een concrete en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over haar reisroute en de kenmerken van het betreffende gebied. Daarbij komt dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat het relaas van eiseres op deze punten door verweerder is gecontroleerd en dat daarbij geen feitelijke onjuistheden zijn gevonden. Voorts kan verweerder niet zonder meer worden gevolgd in het standpunt dat omdat de reis onvoorbereid is aangevangen, deze daarmee ongeloofwaardig is. Eiseres heeft immers verklaard in de grensregio van Eritrea te wonen, wat wordt bevestigd door haar verklaringen over haar woonplaats en de omliggende plaatsen. Verder heeft zij verklaard te weten in welke richting zij moest lopen om in Ethiopië te komen, namelijk in de richting van Hazermo en Tserona, waar zij gewoonlijk naar de markt ging, waarna het nog een half uur tot een uur lopen is tot de grens. In het licht van deze verklaringen heeft verweerder een onvoorbereide reis niet zonder meer ongeloofwaardig kunnen achten. Daarbij slaat de rechtbank ook acht op de door eiseres ingebrachte notitie van Vluchtelingenwerk ‘Eritrea - voorbereiding uitreis, inlichten familie, kennis, en dienstplicht’ waarin onder meer staat dat een minderheid van de vluchtelingen erin slaagt zelfstandig de grens over de steken en dat dit over het algemeen mensen zijn die in grensgebieden leven. Tevens wordt hierin opgemerkt dat het voorkomt dat vluchtelingen de reis onvoorbereid ondernemen.
Gelet op deze omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres over haar uitreis en haar daarmee samenhangende verklaringen niet geloofwaardig zijn. De beroepsgrond slaagt.
9. Het voorgaande betekent dat uit de motivering van het bestreden besluit niet volgt waarom eiseres, mede gelet op het in paragraaf C7/11.4.5 van de Vc 2000 neergelegde beleid, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Dat betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.024,- op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.P.C. Vonck, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.