ECLI:NL:RBDHA:2019:13379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis uit Eritrea wegens onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis uit Eritrea. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel, had een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld naar aanleiding van het primaire besluit van 3 april 2017 en het bestreden besluit van 18 december 2018, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

Eiser stelde dat hij zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn gestelde echtgenote niet kon aantonen door het ontbreken van officiële identificerende documenten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel verweerder bewijsnood had aangenomen, eiser niet voldoende substantieel bewijs had geleverd om zijn identiteit aannemelijk te maken. De overgelegde Soedanese vluchtelingenpas werd door de rechtbank niet als voldoende bewijs beschouwd, en de verklaringen van eiser tijdens het identificerend gehoor werden als onvoldoende beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser zijn identiteit niet had aangetoond, en dat de aanvraag om die reden kon worden afgewezen. De rechtbank kwam niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, omdat de identiteit van eiser niet vaststond. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [v-nummer] (gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: M. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 19 januari 2016 heeft referente, de gestelde echtgenote van eiser, een mvv aangevraagd voor eiser.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel verweerder bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van het niet kunnen overleggen van officiële identificerende documenten, heeft eiser geen substantieel indicatief bewijs van zijn identiteit overgelegd zodat hij zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Van de overgelegde Soedanese vluchtelingenpas gaat volgens verweerder onvoldoende bewijskracht uit.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat het onterecht is dat niet wordt uitgegaan van de gestelde identiteit en dat de identiteit van eiser niet aannemelijk wordt geacht. Eiser stelt dat uit het verrichte DNA-onderzoek blijkt dat hij niet de broer van referente is, zoals verweerder vermoedde. Daarnaast stelt eiser dat hij voldoende uitleg heeft verstrekt waarom hij actief is op Facebook onder de naam van de broer van referente. Eiser ziet niet in waarom die verklaring niet afdoende is. Voorts voert eiser aan dat ten onrechte niet wordt uitgegaan van de familierechtelijke relatie. Volgens eiser is de familierechtelijke relatie aan de hand van de kerkelijke huwelijksakte voldoende aannemelijk gemaakt. Eiser wijst op de conclusie van Bureau Documenten dat de kerkelijke huwelijksakte niet te beoordelen is en stelt dat er daarom geen reden is om aan de authenticiteit van de huwelijksakte te twijfelen. Eiser stelt dat verweerder normaal gesproken het voordeel van de twijfel geeft aan de vreemdeling, wanneer het gaat om het bewijs van de familierechtelijke relatie. Eiser benadrukt dat in het primaire besluit bewijsnood is aangenomen met betrekking tot het bewijs van de familierechtelijke relatie en dat is uitgegaan van het bestaan van een kerkelijk huwelijk. Om deze reden is het volgens eiser niet terecht dat niet wordt uitgegaan van de gestelde familierechtelijke relatie.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Bij de beoordeling van nareiszaken hanteert verweerder een vaste gedragslijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State begrijpt deze gedragslijn als volgt (zie de uitspraken van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640). Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde identiteit en familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde identiteit en familierelatie heeft overgelegd, betrekt de staatssecretaris deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen de staatssecretaris aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde identiteit en familierelatie heeft overgelegd, als substantieel bewijs kunnen worden aangemerkt. De staatssecretaris biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond. Zo heeft eiser geen officiële documenten overgelegd. Verweerder heeft, gelet op de door eiser gegeven verklaring hiervoor, bewijsnood aangenomen voor het niet kunnen overleggen van deze documenten. Vervolgens is het aan eiser om zijn identiteit op een andere wijze aannemelijk te maken. De in dit kader overgelegde Sudanese vluchtelingenpas is op goede gronden niet als een substantieel indicatief document aangemerkt, nu onduidelijk is of er identificerende documenten aan de Sudanese vluchtelingenpas ten grondslag hebben gelegen en deze pas naar alle waarschijnlijkheid is opgesteld op basis van eisers eigen verklaringen. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser, afgelegd tijdens het identificerend gehoor, onvoldoende kunnen achten om zijn identiteit aannemelijk te maken. Verweerder heeft het op goede gronden opmerkelijk geacht dat eiser op Facebook een totaal andere naam gebruikt dan zijn eigen naam dan wel een naam gelijkend op zijn eigen naam. De verklaring van eiser dat hij in samenspraak met referente ervoor heeft gekozen gebruik te maken van de naam van haar overleden broer, maakt een en ander niet minder opmerkelijk. Nu eiser naar eigen zeggen Eritrea al in 2011 heeft verlaten en de broer van referente pas in 2013 is overleden, heeft verweerder het voorts niet ten onrechte opmerkelijk geacht dat alle achtergebleven vrienden en familie eiser kennen onder die naam. De omstandigheid dat uit het DNA-onderzoek is gebleken dat eiser geen broer is van referente betekent ten slotte nog niet dat eiser met de uitslag van het DNA-onderzoek zijn identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Deze beroepsgrond faalt.
4.3.
Nu de identiteit van eiser niet vast is komen te staan en evenmin aannemelijk is gemaakt, heeft verweerder de aanvraag van eiser reeds hierom kunnen afwijzen. De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden met betrekking tot de familierechtelijke relatie.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.