ECLI:NL:RBDHA:2019:13337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
NL19.20318 en NL19.20319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese nationaliteit en interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Italië

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 24 september 2019, hebben eisers, bestaande uit een Eritrese moeder en haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit weigerde hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van hun aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eisers stelden dat zij Eritrese nationaliteit hebben en dat hun eerste asielaanvraag op 17 januari 2018 was ingediend. Ze voerden aan dat de omstandigheden in Italië, vooral met betrekking tot de opvang van minderjarige kinderen, zodanig waren veranderd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.

Tijdens de zitting op 17 september 2019, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken. De rechtbank overwoog dat Italië, ondanks de zorgen van eisers, nog steeds als een veilig land kon worden beschouwd voor de behandeling van asielaanvragen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat er geen structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel had beroepen en dat er geen reden was om het asielverzoek van eisers in behandeling te nemen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1, V-nummer: [v-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen
[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer: [v-nummer] , en
[eiser 1], eiser 1, V-nummer: [v-nummer]
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.20319,
plaatsgevonden op 17 september 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum ] 1984, respectievelijk [geboortedatum ] 2011 en [geboortedatum ] 2014. Op
27 november 2018 hebben eisers de onderhavige herhaalde aanvraag ingediend.
2. Op 17 januari 2018 hebben eisers hun eerste asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat eisers de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Verordening (EU) nr. 603/2013) op 12 december 2017 op illegale wijze hebben overschreden via Italië. Gelet op de verklaringen van eisers en de resultaten van Eurodac is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Zo is Italië op
9 februari 2018 verzocht om eisers over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Nu de autoriteiten van Italië niet binnen de termijn van twee maanden op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 10 april 2018 vast en heeft verweerder de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eisers verwijzen naar de zienswijze en verzoeken de rechtbank de zienswijze als in de beroepsgronden herhaald en ingelast te beschouwen. Eisers voeren aan dat gelet op recente ontwikkelingen, vooral nu Italië de opvang van minderjarige kinderen heeft gewijzigd, ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers beroepen zich op de volgende stukken.
Asylum Information Database (AIDA), Country Report: Italy-2018 Update, 16 april 2019;
Asylum Information Database (AIDA), Country Report: Italy-2017 Update, 21 maart 2018;
InfoMigrants, Italy: Police arrest four suspects in migrant center fraud, 18 juli 2019;
Lorenzo Vianelli, Warehousing asylum seekers: Salvini’s attempt to dismantle the Italian reception system, 25 april 2019;
Amnesty International: Italy: Refugees and migrants’ rights under attack, 1 maart 2019;
Bericht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 3 oktober 2018, Analyse In Migrazione, 25 maart 2019;
USDOS – US Department of State: Country Report on Human Rights Practices 2018 – Italy, 13 maart 2019;
The Guardian, Italy’s intelligence agency warns of rise in racist attacks, 28 februari 2019;
Mailwisseling tussen advocaat Lies Weber en Illaria Sommaruga van Community Center Milano, 10 april 2019;
Il Sole 24 ORE, Migranti: ecco le cifre dell’accoglienza in Italia, 10 februari 2019;
The Guardian, Italy rejects record number of asylum applications, 14 februari 2019;
The Guardian, “Migrant menace”: Salvini accused of targeting refugees and ignoring mafia, 12 februari 2019;
InfoMigrants, Italy’s largest migrant “welcome center” in Sicily to close within the year, 30 januari 2019;
Council of Europe, The Commissioner calls on Italy to uphold the human rights of refugees, asylum seekers and migrants, 7 februari 2019;
UNHCR, UNHCR Italy Factsheet, 31 januari 2019.
Voorts menen eisers dat verweerder bij het afwegen van alle belangen onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar minderjarige kinderen. De kinderen van eiseres dienen als kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, (zaaknummer 29217/12) te worden aangemerkt en lopen het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder heeft verweerder nagelaten om individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten vragen. In dat kader verwijzen eisers naar het arrest Jawo (22 maart 2019, HvJEU, C-163/17). Eisers beroepen zich ten slotte op de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 28 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6493), waarin de rechtbank heeft bepaald dat de UNHCR zal worden benaderd om nader onderzoek te doen naar opvanglocaties in Italië voor gezinnen met kinderen en op een interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), van 6 september 2019.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is. De rechtbank is van oordeel dat zij daarin niet zijn geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) overwogen dat geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het aantal in 2018 in Italië gearriveerde vreemdelingen een stuk lager ligt dan in de voorgaande jaren. De Afdeling heeft dit in de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) herhaald. Daarnaast is in die uitspraak overwogen dat niet is gebleken dat de opvang van ouders met minderjarige kinderen die aan Italië zijn overgedragen, structureel zodanig is verslechterd dat voor deze vreemdelingen een reëel risico op een onmenselijke behandeling bestaat. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de verklaring van de Italiaanse autoriteiten in de zogenaamde circular letter van 8 januari 2019 dat zij ook na het Salvini-decreet bij de opvang van minderjarige kinderen de eenheid van het gezin en de bescherming van minderjarige kinderen garanderen. Er is sprake van een andere situatie dan ten tijde van het Tarakhel-arrest.
4.2
De rechtbank ziet in het licht van de voornoemde jurisprudentie van de Afdeling en in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden, ook niet op grond van het feit dat er andersluidende uitspraken door verschillende zittingsplaatsen zijn gedaan over de situatie in Italië voor gezinnen met minderjarige kinderen. De omstandigheid dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, bij tussenuitspraak van 28 juni 2019 er voor heeft gekozen de behandeling van dat beroep in afwachting van het door de UNHCR te verrichten onderzoek aan te houden, biedt geen grond voor een ander oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt in deze zaak de uitspraken van de Afdeling moeten zijn, waaronder onder meer de uitspraak van 12 juni 2019.
5. Gezien de recente uitspraak van 12 juni 2019 van de Afdeling ziet de rechtbank geen ruimte voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten opzichte van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De genoemde rapporten en andere informatie waar eisers naar verwijzen dateren grotendeels van voor de uitspraak van 12 juni 2019 van de Afdeling waarin is ingegaan op het Salvini-decreet en de gevolgen daarvan. De overige stukken zien op hetzelfde tijdsbestek en brengen vergelijkbare gebeurtenissen naar voren waardoor het niet leidt tot een ander oordeel. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder er in zijn algemeenheid niet langer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van kan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Bij voorkomende problemen dienen eisers hun beklag te doen bij de (hogere) autoriteiten in Italië, of zich te wenden tot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
De verwijzing naar het arrest Jawo maakt het voorgaande niet anders, nu niet is gebleken dat eisers buiten hun wil en persoonlijke keuzes om in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zullen komen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen toegang zullen hebben tot adequate opvangvoorzieningen en een adequate asielprocedure.
6. Dat de president van het EHRM interim measures heeft getroffen op verzoek van betrokkenen die op grond van de Dublinverordening zouden worden overgedragen aan Italië, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de interim measures zonder nadere motivering zijn getroffen en alleen al daarom geen concreet aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat Italië tekortschiet. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de interim measure van 6 september 2019 op een andere zaak ziet en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de omstandigheden in die zaak identiek zijn aan de omstandigheden in hun geval. Zo blijkt uit de stukken van de interim measure dat sprake is van medische omstandigheden. Eiser 1 heeft de gestelde medische problematiek van haar kinderen niet met stukken onderbouwd en evenmin aangetoond dat haar kinderen onder specialistische behandeling staan of deze behoeven. Daarnaast is niet gebleken dat voor hen de noodzakelijke medische zorg in Italië niet beschikbaar is dan wel dat de medische zorg in Italië in algemene zin tekortschiet. Daarbij heeft verweerder eisers kunnen tegenwerpen dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is voor mogelijke behandelingen. Voorts overweegt de rechtbank dat het EHRM in de interim measure heeft besloten de overdracht van de betrokkenen op te schorten en dat het EHRM vragen aan de Nederlandse autoriteiten heeft gesteld met betrekking tot de overdracht aan Italië en de informatie die in dat verband is uitgewisseld met de Italiaanse autoriteiten. De interim measure kan daarom niet de conclusie dragen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden. Verweerder heeft in de door eisers aangevoerde individuele omstandigheden, ook geen aanleiding hoeven zien om daarin zo zwaarwegende bijzondere, individuele omstandigheden te zien, dat het van een onevenredige hardheid zou getuigen om Italië het verzoek om internationale bescherming te laten behandelen. Verweerder heeft dan ook in de door eisers aangevoerde gronden geen reden hoeven zien om het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
8. Voor zover eisers in de beroepsgronden in algemene zin hebben verwezen naar hetgeen zij in de zienswijze naar voren hebben gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Nu eisers – afgezien van de overige beroepsgronden – niet concreet hebben aangegeven op welk(e) punt(en) van de zienswijze zij doelen, kan de verwijzing naar de zienswijze naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een gegrond beroep.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.P.C. Vonck, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.