ECLI:NL:RBDHA:2019:1326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
C/09/548089 / HA ZA 18-186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een kwalitatief gebruiksrecht op een parkeerterrein

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, aangeduid als [eisende partij 1 c.s.], een vordering ingesteld tegen Croda Nederland B.V. met betrekking tot een parkeerterrein dat aan hun gebouw is verbonden. De procedure begon met een dagvaarding op 26 januari 2018, gevolgd door een tussenvonnis op 25 april 2018 waarin een comparitie van partijen werd bevolen. De eisers stelden dat er in 1989 een kwalitatief recht is ontstaan voor de eigenaar van het gebouw om het parkeerterrein om niet te gebruiken, en dat dit recht ook aan hen toekomt als nieuwe eigenaren van het gebouw. Croda, de gedaagde, heeft dit betwist en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft de feiten en de juridische context van de zaak uitvoerig onderzocht. Het bleek dat Croda in 1989 een bouwvergunning had verkregen voor het gebouw, waarbij het aanleggen van een parkeerterrein een voorwaarde was. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was dat er een overdraagbaar gebruiksrecht was verleend aan de huurders van het gebouw. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen recht hadden op het gebruik van het parkeerterrein, en dat de vorderingen van de eisers om het gebruiksrecht te bevestigen, evenals de vordering om een eerder verwijderd paaltje terug te plaatsen, werden afgewezen. De rechtbank heeft de eisers ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.712,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke overeenkomsten en de voorwaarden waaronder gebruiksrechten kunnen worden verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor een overdraagbaar gebruiksrecht en dat de gedaagde, Croda, als eigenaar van het parkeerterrein, het recht had om het gebruik ervan te weigeren aan de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/548089 / HA ZA 18-186
Vonnis van 6 februari 2019
in de zaak van

1.[eisende partij 1] te [plaats] ,

2.
[eisende partij 2]te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. Pluis te Gouda,
tegen
CRODA NEDERLAND B.V.te Gouda,
gedaagde,
advocaat mr. G. Hamers te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisende partij 1 c.s.] en Croda genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2018 met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 25 april 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2018, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het proces-verbaal van comparitie dat, met hun instemming, buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. [eisende partij 1 c.s.] en Croda hebben bij brieven van 20 november 2018 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Croda heeft bij brief van 21 november 2018 bezwaar gemaakt tegen het in de brief van [eisende partij 1 c.s.] van 20 november 2018 opgenomen bewijsaanbod.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 december 1988 is aan Unichema Chemie B.V., de rechtsvoorgangster van Croda (hierna worden zowel de rechtsvoorgangsters van Croda – Unichema en Uniquema – als Croda zelf aangeduid als Croda) een bouwvergunning verleend voor de bouw van een kantoorpand, waarbij zou worden voorzien in parkeergelegenheid door middel van een parkeerterrein.
2.2.
Hierna heeft Croda, een vennootschap die onderdeel uitmaakt van het Unilever-concern, in 1989 een directiekantoor (hierna: het gebouw) laten bouwen op perceel kadastraal bekend [de Gemeente] , [sectie ...] , nummer [1] . Aanpalend zou een parkeerterrein voor twintig voertuigen (hierna: het parkeerterrein) worden aangelegd.
2.3.
Bij akte van 28 december 1989 is een deel van het perceel met het daarop in aanbouw zijnde gebouw door Croda als verkoper geleverd aan Stichting Unilever Pensioenfonds Progress (hierna: Progress) als koper. De akte houdt onder meer het volgende in:
“Koper heeft het recht van eerste koop om bij voorgenomen verkoop door de verkoper van het aangrenzende aan te leggen parkeerterrein (…) dit parkeerterrein te kopen voor een door verkoper en koper in onderling overleg vast te stellen prijs.”
2.4.
Eind december 1989 hebben Progress en Croda tevens een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan Croda vanaf 10 januari 1990 het gebouw van Progress heeft gehuurd voor een periode tot en met 31 december 2014. In de huurovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“artikel 15
(…)
4. Bij voorgenomen verkoop van het gebouw door verhuurder zal deze het gebouw, onder opgave van de verlangde koopsom, bij aangetekend schrijven aan de huurder aanbieden. (…)”
2.5.
Op enig moment is het perceel gesplitst in twee percelen. Op één perceel is het gebouw gelegen, thans kadastraal bekend [de Gemeente] , [sectie ...] , nummer [2] , en op het andere perceel het door Croda aangelegde parkeerterrein, thans kadastraal bekend [de Gemeente] , [sectie ...] , nummer [3] .
2.6.
Croda is ook nu nog eigenaar van het parkeerterrein. Croda en medewerkers van andere vennootschappen binnen het Unilever-concern, die werkzaam zijn op de nabij gelegen [gemeente-site] , maken vanaf de oplevering tot op heden gebruik van het parkeerterrein.
2.7.
In 2005 is het gebouw door Progress te koop aangeboden aan Croda conform artikel 15 lid 4 van de huurovereenkomst. Croda heeft geen gebruik gemaakt van dit eerste recht van koop.
2.8.
Vervolgens hebben Progress en Croda op 29 april 2005 in het kader van de op dat moment op handen zijnde verkoop van het gebouw een door Progress opgestelde brief ondertekend met de volgende inhoud:
“Onderwerp:kantoorpand [adres] : parkeerfaciliteiten
In het kader van de voorgenomen verkoop van bovenvermeld door Uniqema Nederland van Progress gehuurd kantoorpand [adres] bespraken we telefonisch de wenselijkheid om het bestaande gebruiksrecht en eerste recht van koop van het parkeerterrein kadastraal bekend [de Gemeente] [sectie ...] [3] met het huidige aantal van 20 plaatsen, waarvan 1 bestemd als waterwinplaats, ook voor een opvolgend huurder respectievelijk eigenaar te doen gelden.
Dit betekent in de praktijk voortzetting van het gebruik om niet van het onderhavige parkeerterrein in onveranderde aard en wijze zolang het kantoorpand [adres] kadastraal bekend [de Gemeente] [sectie ...] [2] daar staande en gelegen is en een opvolgend eigenaar van het kantoorpand overdraagbaar eerste recht van koop van het parkeerterrein, zoals opgenomen in het eigendomsbewijs d.d. 28 december 1989 ten name van Progress, in de kern luidend als volgt:
Stichting Unilever Pensioenfonds “Progress” of haar rechtverkrijgende, hierna te noemen “koper”, heeft het recht van eerste koop om bij voorgenomen verkoop door Uniqema Nederland B.V. of haar rechtverkrijgende, hierna te noemen “verkoper”, van het aangrenzende parkeerterrein op het kadastrale perceel [de Gemeente] , [sectie ...] nummer [3] dit parkeerterrein te kopen voor een door verkoper en koper in onderling overleg vast te stellen verkoopprijs. Mochten partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken, dan zal door taxatie de verkoopwaarde van het parkeerterrein worden geschat door drie deskundigen. De deskundigen zullen worden benoemd: één door verkoper, één door koper en een derde door de beide aangewezen deskundigen tezamen in overleg. De aan deze taxatie verbonden kosten zijn voor rekening van verkoper en koper ieder voor de helft.
Indien koper verklaart van zijn voorkeursrecht geen gebruik te willen maken of geen bericht dienaangaande door verkoper zal zijn ontvangen, is deze bevoegd tot verkoop aan een derde over te gaan, mits niet tegen een lagere prijs of minder bezwarende voorwaarden dan verkoper aan koper heeft meegedeeld en zal het aan koper verleende voorkeursrecht tot koop vervallen.
Indien verkoper tot verkoop overgaat zonder koper in de gelegenheid te hebben gesteld, op de hierboven genoemde wijze om van zijn voorkeursrecht gebruik te maken of zijn medewerking tot de overdracht niet verleent nadat koper heeft verklaard dat hij van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken en de koper zijn verplichtingen van zijn kant nakomt, zal verkoper ten behoeve van koper een direct opeisbare boete van VIJFTIGDUIZEND EURO (€ 50.000,=) verbeuren zonder rechterlijke tussenkomst en zonder dat enige nadere ingebrekestelling vereist zal zijn, onverminderd het recht van koper om van verkoper schadevergoeding te eisen van de eventueel door hem, koper, geleden meerdere schade.
Als blijk van instemming met de bovenomschreven parkeerfaciliteiten behorende bij het kantoorpand [adres] , ontvangen wij graag een kopie van deze brief namens Uniqema Nederland[de rechtsvoorgangster van Croda, toevoeging rechtbank]
voor akkoord getekend retour.”
2.9.
Op 3 juni 2005 is door een werknemer van Croda een fax met de volgende inhoud aan Progress gestuurd:
“In antwoord op uw Fax dd 3 juni 2005 kan ik u mededelen dat de klad kadastertekening geheel overeenkomstig is met de huidige situatie
[sectie ...] [4] is van Uniqema alsmede de strook langs de [Weg] en het voor het gebouw gelegen parkeer terrein.
Het aantal parkeerplaatsen achter het gebouw zijn er 10 t.b.v. het gebouw van het gebouw dit houd teven in dat er geen aanspraak gemaakt kan worden op het parkeerterrein voor het gebouw welk eigendom is van Uniqema”
2.10.
Het gebouw is op 30 juni 2005 verkocht aan Heidemar B.V.. Op dezelfde dag is het gebouw doorverkocht aan Verwaltung Neunundfünfzigste Sachwert Rendite-Fonds Holland GmbH (hierna: de GmbH). In de leveringsaktes is onder meer het volgende opgenomen:
RECHT VAN GEBRUIK EN EERSTE KOOP PARKEERPLAATSEN
De verkoper verklaart voorts:
- dat Uniqema Nederland B.V. huurder is van het verkochte sub 1 en dat Uniqema Nederland B.V. afstand heeft gedaan van zijn recht van eerste koop, zoals omschreven in de tussen partijen overeengekomen huurovereenkomst, betreffende deze overdracht (…),
- dat Uniqema Nederland B.V. eigenaar is van een parkeerterrein op het kadastrale perceel (…), welke om niet in gebruik is bij de huurder van het thans verkochte perceel sub 1.
- dat door Uniqema Nederland B.V. (…) aan (…) “Progress”, bij voormelde aankomsttitel is verleend het recht van eerste koop bij voorgenomen verkoop door Uniqema Nederland B.V. van het aan het bij deze akte verkochte aangrenzende parkeerterrein (…) zoals thans in gebruik bij de huurder en aan partijen voldoende bekend is;
- dat het niet de bedoeling was van Uniqema Nederland B.V. om het hiervoor genoemde voorkeursrecht alleen te verlenen aan (…) “Progress”, voornoemd, maar ook aan diens rechtverkrijgenden, zoals blijkt uit de aan deze akte gehechte brief de dato (…) (29-5-2005).”
2.11.
In 2009 heeft Croda aan de GmbH voorgesteld de huurovereenkomst met betrekking tot het gebouw voortijdig te beëindigen, waarbij Croda het parkeerterrein aan de GmbH te koop heeft aangeboden als compensatie voor de voortijdige beëindiging. De GmbH heeft niet met voortijdige beëindiging ingestemd en wenste het parkeerterrein niet te kopen.
2.12.
De huurovereenkomst tussen de GmbH en Croda is geëindigd op 31 december 2014.
2.13.
In 2015 heeft de GmbH met betrekking tot het gebouw een huurovereenkomst gesloten met het [X]. Het [X] heeft geen gebruik gemaakt van het parkeerterrein.
2.14.
Op 31 maart 2017 heeft de GmbH het gebouw verkocht aan [eisende partij 1 c.s.] .
2.15.
Vervolgens hebben [eisende partij 1 c.s.] aan Croda verzocht hun gebruik te laten maken van het parkeerterrein. Croda heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.16.
Het parkeerterrein was tot 11 september 2017 vanaf twee kanten te bereiken, te weten vanaf de openbare weg via twee slagbomen en vanaf de kant van het gebouw via een inklapbaar paaltje. De slagbomen worden bediend door Croda. Op 11 september 2017 heeft Croda het inklapbare paaltje vervangen door een niet-inklapbaar paaltje.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij 1 c.s.] heeft gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
te verklaren voor recht dat aan het eigendom c.q. gebruik van het gebouw op het adres [adres] , kadastraal bekend [de Gemeente] , [sectie ...] , nummer [2] , verbonden is een gebruiksrecht om niet van het parkeerterrein, kadastraal bekend [de Gemeente] , [sectie ...] , nummer [3] , welk recht een kwalitatief recht is in de zin van art. 6:251 BW;
te verklaren voor recht dat dat gebruiksrecht thans toekomt aan [eisende partij 1 c.s.] als eigenaars en aan de hunnen, waaronder in ieder geval begrepen de gebruikers van het gebouw alsmede de hunnen;
Croda te veroordelen tot nakoming van het gebruiksrecht, onder meer inhoudende dat zij dat gebruiksrecht heeft te dulden;
Croda op te dragen [eisende partij 1 c.s.] en de hunnen, waaronder in ieder geval begrepen de gebruikers van het gebouw, alsmede de hunnen, (feitelijk) in de gelegenheid te stellen en te houden dat gebruiksrecht uit te oefenen;
Croda op te dragen om het door haar onrechtmatig verwijderde aan [eisende partij 1 c.s.] in eigendom toebehorende inklapbare paaltje terug te plaatsen, althans een soortgelijk inklapbaar paaltje te plaatsen;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat Croda geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan de veroordelingen met een maximum van € 2.500.000,00;
met veroordeling van Croda in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eisende partij 1 c.s.] heeft – kort samengevat – aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat in 1989 een kwalitatief recht is ontstaan voor de eigenaar van het gebouw ten behoeve van de huurder van het gebouw om het parkeerterrein om niet te gebruiken. Dat blijkt uit het feit dat het aanleggen van een parkeerterrein voorwaarde was voor het verlenen van een bouwvergunning voor het gebouw. Dit recht is in de brief van 29 april 2005 bevestigd. Croda dient [eisende partij 1 c.s.] en de hunnen in de gelegenheid te stellen dat recht uit te oefenen, hetgeen Croda ondanks verzoeken daartoe heeft nagelaten.
3.3.
Croda heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kwalitatief gebruiksrecht

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de eigenaren van het gebouw, te weten [eisende partij 1 c.s.] , en de overige (rechts)personen die gebruik maken van het gebouw, recht hebben om gebruik te maken van het parkeerterrein van Croda.
4.2.
[eisende partij 1 c.s.] hebben gesteld dat zij als eigenaren van het gebouw ten behoeve van de huurders van het gebouw een kwalitatief gebruiksrecht om niet op het parkeerterrein hebben in de zin van artikel 6:251 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (artikel 1354 BW(oud)). Croda heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van een kwalitatief gebruiksrecht.
4.3.
Artikel 6:251 lid 1 BW luidt als volgt:
“Staat een uit een overeenkomst voortvloeiende, voor overgang vatbaar recht in een zodanig verband met een aan de schuldeiser toebehorend goed, dat hij bij dat recht slechts belang heeft, zolang hij het goed behoudt, dan gaat dat recht over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt.”
4.4.
Volgens [eisende partij 1 c.s.] heeft Croda in 1989 aan Progress, de toenmalige eigenaar van het gebouw, een gebruiksrecht om niet ten aanzien van het parkeerterrein verleend ten behoeve van de huurder van het gebouw.
4.5.
De rechtbank verwerpt deze stelling. Hoewel een kwalitatief recht niet bedongen hoeft te worden, dient dit wel voort te vloeien uit een overeenkomst. Onvoldoende gesteld en gebleken is dat er een overeenkomst is waaruit een gebruiksrecht van het parkeerterrein om niet ten behoeve van de huurder van het gebouw voortvloeit. Uit de koop- noch huurovereenkomst uit 1989 vloeit een dergelijk recht voort. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat het parkeerterrein vanaf 1989 slechts werd (en wordt) gebruikt door Croda, als eigenaar van het parkeerterrein, en kennelijk door medewerkers van – aan Croda gelieerde – Unilever-ondernemingen die werkzaamheden verrichten op de achter het gebouw gelegen [gemeente-site] . Nu Croda de eigenaar van het parkeerterrein was (en is), kan de rechtbank [eisende partij 1 c.s.] niet volgen in hun stelling dat Croda aan Progress een gebruiksrecht zou hebben verleend ten behoeve van Croda zelf.
4.6.
Indien er echter al vanuit zou moeten worden gegaan dat Croda in hoedanigheid van eigenaar van het parkeerterrein in 1989, bij het aangaan van de koop- en de huurovereenkomst met Progress, aan Progress een gebruiksrecht ten behoeve van de huurder van het gebouw (Croda zelf) heeft verleend, dan heeft te gelden dat [eisende partij 1 c.s.] niet hebben gesteld dat Croda en Progress in 1989 hebben bedoeld dat gebruiksrecht overdraagbaar te laten zijn. Dit kan ook niet uit de overgelegde stukken worden opgemaakt. Integendeel: in de brief van 29 april 2005 schrijft Progress juist dat het wenselijk is om het bestaande gebruiksrecht ook voor een opvolgend huurder te doen gelden; kennelijk was dat volgens Progress nog niet het geval.
4.7.
[eisende partij 1 c.s.] hebben voorts gesteld dat Progress en Croda (in ieder geval) in 2005 hebben beoogd het gestelde gebruiksrecht overdraagbaar te laten zijn. Ter onderbouwing van hun stelling beroepen zij zich op de brief van 29 april 2005 van Progress aan Croda. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
“Onderwerp:kantoorpand [adres] : parkeerfaciliteiten
In het kader van de voorgenomen verkoop van bovenvermeld door Uniqema Nederland van Progress gehuurd kantoorpand [adres] bespraken we telefonisch de wenselijkheid om het bestaande gebruiksrecht en eerste recht van koop van het parkeerterrein kadastraal bekend [de Gemeente] [sectie ...] [3] met het huidige aantal van 20 plaatsen, waarvan 1 bestemd als waterwinplaats, ook voor een opvolgend huurder respectievelijk eigenaar te doen gelden.
Dit betekent in de praktijk voortzetting van het gebruik om niet van het onderhavige parkeerterrein in onveranderde aard en wijze zolang het kantoorpand [adres] kadastraal bekend [de Gemeente] [sectie ...] [2] daar staande en gelegen is en een opvolgend eigenaar van het kantoorpand overdraagbaar eerste recht van koop van het parkeerterrein, zoals opgenomen in het eigendomsbewijs d.d. 28 december 1989 ten name van Progress, in de kern luidend als volgt: (…)”
4.8.
De vraag die voorligt is of een overdraagbaar gebruiksrecht om niet – en dus een kwalitatief recht – voortvloeit uit de brief van 29 april 2005. Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank in aanmerking dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een gebruiksrecht niet voor overgang vatbaar is. In de Parlementaire Geschiedenis bij artikel 6:251 BW wordt als voorbeeld genoemd dat iemand die zijn erf op grond van persoonlijke verhoudingen openstelt voor gebruik door de buurman, niet hoeft te vrezen voor overgang van rechtswege. Ook uit de jurisprudentie volgt dat een gebruiksrecht in beginsel niet voor overgang vatbaar is. Voorts zijn het in artikel 3:226 BW opgenomen gebruiksrecht en het gebruiksrecht voorvloeiend uit een bruikleenovereenkomst (in beginsel) niet overdraagbaar. Tot slot dient bij de beantwoording van deze vraag in ogenschouw te worden genomen dat in het algemeen kan worden aangenomen dat een eigenaar zichzelf niet meer dan nodig zal willen belasten.
4.9.
Indien er al vanuit kan worden gegaan dat er in 2005 sprake was van een gebruiksrecht, dan kan [eisende partij 1 c.s.] niet in haar stellingname worden gevolgd dat uit de brief van 29 april 2005 voortvloeit dat dit gebruiksrecht overdraagbaar is. Daartoe is het volgende redengevend.
4.10.
In aanmerking genomen dat het woord “respectievelijk” wordt gehanteerd, houden de bewoordingen van de brief in dat wordt gesproken over de wenselijkheid om het gebruiksrecht te doen gelden voor een opvolgend huurder van het gebouw, en niet tevens voor de eigenaar van het gebouw, zoals [eisende partij 1 c.s.] betogen. De bewoordingen van de brief geven dus geen steun voor de stelling dat Progress een gebruiksrecht voor de opvolgend eigenaar wenste. Daarnaast geldt dat, hoewel Progress in haar brief schrijft dat het wenselijk is dat het gebruiksrecht ook geldt voor een opvolgend huurder, dit onderwerp niet terugkomt. In de volgende alinea schrijft zij slechts dat dit in de praktijk voortzetting van het gebruik om niet betekent. De enige die het parkeerterrein op dat moment gebruikte was echter Croda, die bovendien eigenaar was. Na het noemen van de wenselijkheid om het bestaande gebruiksrecht en eerste recht van koop ook te doen gelden voor een opvolgend huurder respectievelijk eigenaar, heeft Progress ten behoeve van de opvolgend eigenaar een koopoptie opgesteld (zie 2.8). Enige bepaling over een gebruiksrecht is daarin echter niet opgenomen.
4.11.
Voor zover [eisende partij 1 c.s.] betogen dat Progress heeft bedoeld af te spreken dat de opvolgend eigenaar van het gebouw ten behoeve van een opvolgend huurder een gebruiksrecht om niet zou krijgen, mocht Progress er niet op vertrouwen dat Croda dit zo begreep. Op het moment dat Progress deze brief opstelde, was zij voornemens het pand te verkopen. Dat was de aanleiding om de brief op te stellen; met Croda moest geregeld worden dat de opvolgend koper de koopoptie kreeg die Progress in 1989 had gekregen (zie 2.3). De huurovereenkomst van Croda liep op dat moment echter nog voor een periode van 14 jaar; een opvolgend huurder was dus nog niet aan de orde.
4.12.
Bovendien valt niet in te zien welk belang Croda had bij het overdraagbaar maken van een gebruiksrecht om niet. Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat partijen van mening waren dat Croda een gebruiksrecht had, was vanzelfsprekend dat dit om niet was; zij was immers eigenaar van het parkeerterrein. Het overdraagbaar maken van het gestelde gebruiksrecht om niet zou echter betekenen dat na afloop van de huurovereenkomst, indien een willekeurige derde het gebouw zou huren, Croda om niet haar parkeerterrein ter beschikking zou moeten stellen. Niet valt in te zien waarom Croda dit zou hebben willen afspreken. Progress mocht er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Croda een overdraagbaar gebruiksrecht om niet verleende.
4.13.
Voor de vraag hoe een overeenkomst moet worden uitgelegd zijn ook de gedragingen van partijen na 29 april 2005 van belang.
4.14.
Op 3 juni 2005 heeft [A] , de medewerker van Croda aan wie de brief van 29 april 2005 was gericht, aan [B] , de medewerker van Progress die de brief van 29 april 2005 had opgesteld, in antwoord op zijn fax medegedeeld
“dat er geen aanspraak gemaakt kan worden op het parkeerterrein voor het gebouw welk eigendom is van Uniqema”. Gesteld noch gebleken is dat Progress vervolgens nog op deze mededeling is teruggekomen, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien zij van mening was dat was afgesproken dat aan Progress een overdraagbaar gebruiksrecht om niet ten behoeve van haar huurder was verleend.
4.15.
Daarnaast is in de leveringsakte van 30 juni 2005, nog daargelaten dat deze akte niet aan Croda kan worden tegengeworpen, niets opgenomen over de eventuele overdraagbaarheid van het gebruiksrecht van de eigenaar ten behoeve van de huurder van het gebouw. Ook in de daarop volgende jaren is door geen van partijen, met name de nieuwe eigenaren van het gebouw, gerefereerd aan het gebruiksrecht en de al dan niet overdraagbaarheid daarvan. Tot slot staat vast dat niemand anders dan Croda en de aan haar gelieerde ondernemingen gebruik heeft gemaakt van het parkeerterrein.
4.16.
De slotsom is dat onvoldoende gesteld en gebleken is dat Croda aan de eigenaar van het gebouw, Progress, een voor overgang vatbaar gebruiksrecht ten behoeve van de huurders van het gebouw heeft verleend. Zodoende is niet aan de vereisten van artikel 6:251 lid 1 BW voldaan en is er geen sprake van een – van rechtswege overgaand – gebruiksrecht.
4.17.
Dit betekent dat aan [eisende partij 1 c.s.] noch de andere gebruikers van het gebouw, nog daargelaten dat deze laatsten geen partij zijn bij deze procedure, een recht tot het gebruik van het parkeerterrein toekomt. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de omstandigheid dat de aanleg van het parkeerterrein mogelijk publiekrechtelijk een voorwaarde is geweest om tot de bouw van het gebouw over te mogen gaan, niet tot gevolg heeft dat [eisende partij 1 c.s.] een privaatrechtelijk beroep toekomt op het gebruik van de parkeerplaats. Indien en voor zover Croda in strijd met publiekrechtelijke regels zou handelen door de eigenaren van het gebouw het gebruik van het parkeerterrein te onthouden, leidt dit niet tot het oordeel dat sprake is van een kwalitatief recht. De vorderingen onder 1 tot en met 4 worden dan ook afgewezen.
Paaltje
4.18.
Op 11 september 2017 heeft Croda het inklapbare paaltje – zie overweging 2.15 – verwijderd en een niet-inklapbaar paaltje op dezelfde plek teruggeplaatst. Hierdoor hebben [eisende partij 1 c.s.] geen mogelijkheid meer om het parkeerterrein met een auto te bereiken, omdat zij de twee slagbomen niet zelf kunnen bedienen.
4.19.
Hiervoor is evenwel overwogen dat [eisende partij 1 c.s.] geen recht hebben om gebruik te maken van het parkeerterrein, zodat zij – nog daargelaten de vraag of Croda onrechtmatig heeft gehandeld bij het verwijderen van het paaltje – geen belang hebben bij hun vordering onder 5. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen. Croda heeft ter zitting toegezegd dat zij de paaltjes, indien mocht blijken dat deze op het perceel van [eisende partij 1 c.s.] staan, op haar kosten zal verwijderen en op haar eigen perceel zal laten plaatsen. Dit valt evenwel buiten het bestek van dit geschil.
Proceskosten
4.20.
[eisende partij 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Croda worden begroot op:
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.712,00
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.
4.21.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van Croda tot op heden begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2579