ECLI:NL:RBDHA:2019:13210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
NL19.26565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Georgische helikopterpiloot wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Georgische nationaliteit. De eiser had op 22 september 2019 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij als helikopterpiloot in het Georgische leger had gediend en ten onrechte was veroordeeld voor het voorbereiden van een coup. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Georgië te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank overwoog dat de vrees van de eiser voor toekomstige problemen door de zittende of toekomstige regering niet voldoende onderbouwd was en dat de verklaringen van de eiser over zijn situatie vaag en niet onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten de aanvraag af te wijzen en het inreisverbod op te leggen. De uitspraak benadrukt de hoge drempel voor vreemdelingen om aan te tonen dat hun land van herkomst niet veilig is, ondanks het algemene rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Georgië geen internationale bescherming nodig hebben.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 4 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en tevens aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.26566, plaatsgevonden op 19 november 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is van Georgische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1977. Op 22 september 2019 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als helikopterpiloot in het Georgische leger heeft gediend. In 2009 is eiser door de toenmalige Georgische regering (‘de Nationale Bewegingspartij’) ten onrechte beschuldigd en veroordeeld voor het niet rapporteren van een misdrijf, te weten het voorbereiden van een coup tegen deze regering. Eiser heeft daardoor als politiek gevangene 3 jaar gevangenisstraf uitgezeten. Na zijn invrijheidsstelling in 2012 hebben functionarissen van de nieuwe regering (‘de Georgische Droompartij’) excuses aan eiser en aan andere voormalige gevangenen aangeboden, medegedeeld dat de veroordelingen onterecht waren en compensatie aan hen toegezegd. Eiser is onder andere door een kennis die bij de contraverkenning werkt gewaarschuwd voor een tegenaanval van deze nieuwe regering. Eiser is vervolgens uit Georgië vertrokken, omdat hij vreest dat hem iets ergs zal overkomen door toedoen van de zittende Georgische regering of de toekomstige regering als de Nationale Bewegingspartij opnieuw wordt verkozen.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- werkzaamheden in het Georgische leger en strafrechtelijke veroordeling;
- na invrijheidstelling excuses aangeboden door nieuwe regering, medegedeeld dat veroordeling onterecht was en compensatie toegezegd;
- vrees dat bij terugkeer eiser iets ergs zal overkomen door toedoen van de zittende regering of de toekomstige regering als de Nationale Bewegingspartij wordt verkozen.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als kennelijk ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser wordt door verweerder gevolgd. Ook wordt eiser gevolgd in zijn verklaringen dat hij als helikopterpiloot in het Georgische leger heeft gediend en dat hij in 2009 strafrechtelijk is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf wegens het niet rapporteren van een misdrijf waarna hij in 2012 in vrijheid is gesteld. Verweerder heeft het derde element aanvankelijk niet aannemelijk geacht, maar door de door eiser bij zijn zienswijze overgelegde openbare bronnen heeft verweerder toch geloofwaardig geacht dat de (nieuwe) Georgische regering rehabilitatie aan eiser heeft aangeboden. Volgens verweerder heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft dat hem iets ergs zal overkomen door de zittende of de toekomstige regering, waardoor dit element niet geloofwaardig is geacht. Verweerder beschouwt Georgië voorts als veilig land van herkomst en stelt dat eiser er gelet op het voorgaande niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij desondanks in Georgië te vrezen heeft voor problemen die internationale bescherming rechtvaardigen.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiser tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat Georgië in algemene zin kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Georgië geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Georgië in zijn specifieke situatie toch niet veilig is. Hiervoor geldt een hoge drempel vanwege het eerder genoemde rechtsvermoeden. Dit laat onverlet dat verweerder wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Georgië voor de vreemdeling niet veilig is.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat Georgië voor hem niet veilig is.
Hoewel verweerder naar aanleiding van de door eiser bij zijn zienswijze aangeleverde openbare bron (civil.ge) eiser volgt dat de (nieuwe) Georgische regering in 2012 rehabilitatie aan voormalige gevangenen, waaronder eiser, heeft aangeboden, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze omstandigheid niet leidt tot een ander oordeel over het vierde relevante element dat eiser bij terugkeer naar Georgië iets ergs zal overkomen door toedoen van de zittende regering of de toekomstige regering, als de partij Nationale Bewegingspartij wordt verkozen. Hiertoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij thans te vrezen heeft van de zijde van de (voormalige, zittende of toekomstige) Georgische regering noch dat hij na zijn vrijlating in de negatieve belangstelling van de (voormalige, zittende of toekomstige) regering in Georgië staat. Verweerder heeft zich hierbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de gestelde problemen die hij na zijn vrijlating heeft ondervonden vaag en niet onderbouwd zijn, waardoor zij niet aannemelijk zijn geacht. Verweerder heeft daarnaast mogen overwegen dat eiser de straf waartoe hij was veroordeeld ten tijde van de voormalige regering heeft uitgezeten en hij daarna in vrijheid is gesteld, hetgeen niet aannemelijk maakt dat eiser thans van de zijde van de voormalige regering te vrezen heeft. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat de zittende regering van Georgië eiser heeft erkend als voormalig politiek gevangene, hetgeen geen blijk geeft van negatieve belangstelling. Bovendien blijkt uit het niet dan wel onvoldoende rehabiliteren van eiser niet dat sprake is van vervolging of ernstige schade door de zittende regering. Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vrees van eiser dat hij door toedoen van een eventuele toekomstige regering problemen gaat ondervinden een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich bovendien niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het geval hij in de toekomst problemen zal ondervinden in Georgië, de Georgische autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen.
Ten aanzien van het verzoek van eiser om “VA-zending” overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser verantwoordelijk is voor het tijdig onderbouwen van zijn asielaanvraag met beschikbare documenten, waardoor het voor rekening en risico van eiser komt dat hij dat niet heeft gedaan. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser op legale wijze zijn land heeft verlaten en er niet is gebleken van een acute vluchtsituatie, waardoor van eiser verwacht had mogen worden dat hij alle documenten ter onderbouwing van zijn asielaanvraag zou inbrengen bij het indienen van zijn asielaanvraag. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser niet ten onrechte niet heeft gehonoreerd.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser derhalve op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien dan wel de duur ervan had moeten verkorten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.