ECLI:NL:RBDHA:2019:13206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
NL19.26563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse man, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, en er werd een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend op 22 oktober 2019 en stelde dat hij in Marokko problemen had met een maffiaorganisatie, die hem had bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij in zijn specifieke situatie bescherming nodig had. De rechtbank wees erop dat de eiser zich pas negen jaar na zijn vertrek uit Marokko bij de Nederlandse autoriteiten had gemeld, wat afbreuk deed aan zijn geloofwaardigheid. Bovendien had de eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn problemen met de maffia, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas verder ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de aanvraag van de eiser als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen en dat het inreisverbod terecht was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 4 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en tevens aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.26564, plaatsgevonden op 19 november 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989. Op 22 oktober 2019 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van 2006 tot 2010 als kapper heeft gewerkt in Marokko. In 2008 overleed de eigenaar van de kapperszaak waardoor eiser de verantwoordelijkheid kreeg over de winkel. Tussen maart 2010 en augustus 2010 wilde een maffia uit Marokko, bestaande uit vier broers en zeven andere personen, tegen de wil van eiser drugs verstoppen in de kapperszaak. Eiser is in die periode twee maal bedreigd en eenmaal mishandeld. Nadat de maffia de hangsloten van de kapperszaak met luciferhoutjes hadden geblokkeerd, is eiser op 8 augustus 2010 vertrokken uit Marokko. Eiser heeft toen drie maanden in Spanje gewoond en heeft vervolgens, tot aan 2019, in Frankrijk verbleven.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met maffia in Marokko.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als kennelijk ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser wordt door verweerder gevolgd. Verweerder volgt eiser echter niet in zijn verklaringen omtrent zijn problemen met de maffia in Marokko, waardoor verweerder dit relevante element niet geloofwaardig heeft geacht. Verweerder beschouwt Marokko voorts als veilig land van herkomst en stelt dat eiser er gelet op het voorgaande niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij desondanks in Marokko te vrezen heeft voor problemen die internationale bescherming rechtvaardigen.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiser tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat Marokko op 12 februari 2016 is aangewezen als veilig land van herkomst als bedoeld in artikel 37 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). Bij uitspraken van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verder heeft verweerder in zijn brief van 11 juni 2018 aan de voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat deze aanwijzing wordt voortgezet na herbeoordeling daarvan. In de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:902) heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat de door de vreemdelingen in die zaak ingebrachte informatie niet leidt tot een ander oordeel, omdat hieruit niet blijkt dat de situatie wezenlijk verschilt van de situatie die aan de orde was in de uitspraken van 1 februari 2017. Verweerder heeft bij brief van 20 september 2019 Marokko herbeoordeeld als veilig land van herkomst.
Eiser stelt dat in Marokko sprake is van wijdverspreide overheidscorruptie waardoor niet langer kan worden gesteld dat Marokko in het algemeen als veilig land van herkomst heeft te gelden. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het rapport van United States Department of State (USDOS), “Country Report on Human Rights Practices 2018 - Morocco”. De Afdeling heeft in de reeds aangehaalde uitspraak van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209) geoordeeld dat het voorkomen van corruptie in brede lagen van het overheidsapparaat geen specifieke omstandigheid is waaruit kan worden afgeleid dat Marokko voor de vreemdeling geen veilig land van herkomst is. Dit is een omstandigheid die bij de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst al is betrokken.
Gelet op het voorgaande bestaat er derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn specifieke situatie toch niet veilig is. Hiervoor geldt een hoge drempel vanwege het eerder genoemde rechtsvermoeden. Dit laat onverlet dat verweerder wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Marokko voor de vreemdeling niet veilig is.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat eiser zich ruim negen jaar na zijn uitreis uit Marokko meldt bij de Nederlandse autoriteiten ten aanzien van zijn problemen in Marokko, ernstig afbreuk doet aan de gestelde behoefte van eiser aan internationale bescherming. Verweerder heeft zich in dit kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich, bij een oprechte en dringende behoefte aan bescherming, bij de eerst beschikbare autoriteiten meldt met het verzoek om hulp en/of bescherming. De stelling van eiser dat deze bescherming echter eerst nodig is als uitzetting uit het land van verblijf dreigt, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij sinds zijn vertrek uit Marokko geen contact meer heeft gehad met de gestelde maffia, waardoor verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden gevolgd dat eiser thans nog in de negatieve belangstelling van deze maffia zou staan. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser heeft nagelaten zich bij de Marokkaanse autoriteiten te beklagen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat klagen bij deze autoriteiten voor hem niet mogelijk zal zijn, waardoor niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig en ongerijmd is in zijn verklaringen over zijn gestelde problemen met de maffia in Marokko, hetgeen ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit essentiële element van het asielrelaas. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het al dan niet bewaren van drugs in de kapperszaak en over de mishandeling die naar aanleiding van zijn problemen met de maffia zou hebben plaatsgevonden. De stelling van eiser dat zijn verklaringen verkeerd zijn opgevat en dat hij dit ten tijde van het gehoor al zou hebben rechtgezet, heeft verweerder in dit kader onvoldoende mogen achten. Uit het gehoor is immers niet gebleken dat eiser de vraag niet zou hebben begrepen of dat er zich moeilijkheden hebben voorgedaan in de communicatie tussen eiser en de tolk. Nu deze tegenstrijdige verklaringen zien op een essentieel element van het asielrelaas, mag verweerder van eiser verwachten dat hij hieromtrent consistent verklaart. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om de gestelde problemen met de maffia in Marokko die hij ten grondslag heeft gelegd aan het asielrelaas aannemelijk te maken.
6.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat de verklaringen van eiser er niet toe leiden dat in zijn geval Marokko niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft de aanvraag van eiser derhalve op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien dan wel de duur ervan had moeten verkorten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.