ECLI:NL:RBDHA:2019:13023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
AWB 19-5098 en 19-5099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om mvv-nareis voor ouders te laat ingediend, is dat verschoonbaar?

In deze zaak gaat het om de vraag of de termijnoverschrijding van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de ouders van een alleenstaande minderjarige asielzoeker verschoonbaar is. Eiser, een Syrische asielzoeker, kwam in 2014 naar Nederland en kreeg later een asielvergunning. Hij wilde zijn ouders naar Nederland laten komen, maar diende de aanvraag voor de mvv-nareis pas in na de termijn van drie maanden. De rechtbank oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank stelt vast dat het beleid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat destijds in overeenstemming was met de geldende richtlijnen, niet onrechtmatig was. Eiser had, ondanks het advies van Vluchtelingenwerk Nederland om geen aanvraag in te dienen, zelf de verantwoordelijkheid om tijdig een aanvraag te doen. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van de ouders niet binnen de gestelde termijn is ingediend en dat dit aan eiser kan worden toegerekend. De rechtbank verklaart het beroep van de ouders ongegrond, evenals het beroep van de broers en zussen, die afhankelijk zijn van de uitkomst van de procedure van de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/5098
AWB 19/5099
V-nummers: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 december 2019 in de zaken tussen

[eiser(es)] , geboren op [geboortedatum] ,

[eiser(es)], geboren op [geboortedatum] ,
(samen aangeduid als: de ouders) en
[eiser(es)], geboren op [geboortedatum] ,
[eiser(es)], geboren op [geboortedatum] ,
[eiser(es)], geboren op [geboortedatum] ,
[eiser(es)], geboren op [geboortedatum] ,
(samen aangeduid als: de broers en zussen)
allen van Syrische nationaliteit, allen tezamen aangeduid als: eisers
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2018 heeft verweerder de aanvraag van de ouders van
10 juli 2018 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “gezinshereniging in het kader van nareis asiel” afgewezen. Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft verweerder de aanvraag van de broers en zussen van 10 juli 2018 om verlening van een mvv met als doel “familie en gezinsleven” afgewezen. De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 5 juni 2019 ongegrond verklaard.
Op 3 juli 2019 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2019. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig
[naam] (referent). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.1
Eisers hebben de Syrische nationaliteit en verblijven op dit moment in een vluchtelingenkamp in Turkije. Zij hebben verzocht om een mvv om herenigd te kunnen worden met hun in Nederland wonende zoon, respectievelijk broer, [naam] (referent).
1.2
De aanvraag van de ouders van referent is gedaan in het kader van het zogenaamde nareis-beleid; zij willen hun zoon nareizen en daarmee aanspraak maken op een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag van de broers en zussen is gedaan in het kader van gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ; zij willen hun ouders volgen naar Nederland. Dit houdt in dat de procedure van de broers en zussen van referent, afhankelijk is van de uitkomst van de procedure van de ouders van referent. Dit is ook niet in geschil. De rechtbank zal daarom eerst inhoudelijk ingaan op de procedure van de ouders van referent.
Feiten en omstandigheden
2.1
Op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000
- voor zover van belang - kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de ouders van een alleenstaande minderjarige vreemdeling die verdragsvluchteling is, indien zij op het tijdstip van binnenkomst behoorden tot elkaars gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
Op grond van het vierde lid geldt dit ook indien binnen drie maanden na binnenkomst van de vreemdeling een mvv is aangevraagd voor de gezinsleden (lees: ouders).
2.2
Volgens paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 gaat de wettelijke termijn van drie maanden in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.
2.3
Referent is geboren op [geboortedatum] en kwam in oktober 2014 als alleenstaande minderjarige vreemdeling naar Nederland. Referent is op [datum] , inmiddels meerderjarig, door verweerder in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd met ingang van 9 oktober 2014.
2.4
Volgens het beleid van verweerder moest de alleenstaande vreemdeling op het moment van de aanvraag nog minderjarig zijn om voor deze nareis-regeling in aanmerking te komen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraken van 23 november 2015 dit beleid in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] geoordeeld. [3]
2.5
Niet in geschil is dat Vluchtelingenwerk Nederland referent in juni 2015 heeft geadviseerd geen aanvraag voor een mvv-nareis ten behoeve van zijn ouders in te dienen. Evenmin is in geschil dat dit advies in overeenstemming was met het toen geldende beleid.
2.6
Naar aanleiding van prejudiciële vragen [4] heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) op 12 april 2018 in het arrest A en S tegen Nederland [5] de Gezinsherenigingsrichtlijn zo uitgelegd, dat indien een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek in die staat minder dan 18 jaar oud was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als “minderjarige” in de zin van die bepaling.
2.7
Naar aanleiding van dit arrest heeft verweerder zijn beleid gewijzigd in die zin dat indien een alleenstaande vreemdeling bij binnenkomst minderjarig is, maar gedurende zijn asielaanvraag meerderjarig wordt, de datum van binnenkomst bepalend is. Concreet betekent dit voor deze procedure dat indien referent binnen drie maanden na 16 juni 2015 om een mvv-nareis voor zijn ouders had gevraagd, hij nog steeds als alleenstaande minderjarige vreemdeling gezien zou worden.
2.8
Referent heeft vervolgens op 10 juli 2018 de mvv-aanvragen ingediend.
Standpunten partijen
3.1
Verweerder heeft de mvv-aanvraag van de ouders van referent afgewezen omdat deze niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend. Deze termijnoverschrijding is volgens verweerder niet verschoonbaar.
3.2
Eisers voeren hiertegen aan dat de aanvraag weliswaar niet binnen drie maanden na bekendmaking van de verblijfsvergunning asiel aan referent is ingediend, maar dat dit komt door onrechtmatig beleid van verweerder en daarom verschoonbaar is. Afgaande op dit onrechtmatige beleid heeft Vluchtelingenwerk Nederland referent geadviseerd geen aanvraag in te dienen. Dit kan referent nu niet worden tegengeworpen, hij heeft zich juist gehouden aan het toen geldende bestendige beleid, dat is gesteund door de jurisprudentie van de Afdeling. Referent heeft de aanvraag voor zijn ouders zo snel mogelijk en binnen drie maanden na het arrest A en S tegen Nederland ingediend.
Beoordeling
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Een termijnoverschrijding kan bijvoorbeeld verschoonbaar zijn als deze het gevolg is van een fout van het desbetreffende bestuursorgaan of als de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit, waartegen hij binnen een bepaalde termijn had moeten opkomen, niet heeft ontvangen. Fouten van een gemachtigde zijn in de regel geen reden om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Deze manier van beoordelen van de verschoonbaarheid geldt ook voor andere termijnoverschrijdingen. [6]
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het niet tijdig indienen van de mvv-aanvraag voor zijn ouders niet verschoonbaar is en aan referent kan worden toegerekend. Het advies van Vluchtelingenwerk Nederland was weliswaar in overeenstemming met de uitleg die verweerder destijds gaf aan de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar van een mededeling aan referent door verweerder is geen sprake, waardoor geen sprake is van een fout van het bestuursorgaan. In het gegeven dat het beleid van verweerder achteraf geoordeeld niet in overeenstemming met de Gezinsherenigingsrichtlijn was, ziet de rechtbank ook geen fout van het bestuursorgaan. Daarbij is mede van belang dat, zoals het Hof in het arrest A en S heeft overwogen, de Gezinsherenigingsrichtlijn op zichzelf geen antwoord geeft op de vraag op welk tijdstip de minderjarigheid moet worden beoordeeld. [7]
Uit de jurisprudentie over verschoonbaarheid volgt bovendien dat referent hierin ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. [8] Referent had, zoals ook door verweerder ter zitting is opgemerkt, ondanks het advies van Vluchtelingenwerk Nederland en verweerders beleid, de aanvragen toch kunnen indienen om zo de termijn van drie maanden veilig te kunnen stellen. Tegen een eventuele afwijzing had hij vervolgens kunnen procederen. Dit geldt temeer omdat de in deze zaak relevante termijn - juni tot september 2015 - voorafgaat aan genoemde uitspraken van de Afdeling van 23 november 2015, en de rechtspraak over verweerders beleid in die periode nog niet eenduidig was. [9]
4.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, zodat geen sprake is van schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Conclusie
5. De rechtbank verklaart het beroep van de ouders ongegrond.
6. Zoals eerder is overwogen, is niet in geschil dat de procedure van de broers en zussen van referent afhankelijk is van de uitkomst van de procedure van de ouders van referent. Het voorgaande betekent daarom dat ook het beroep van de broers en zussen ongegrond verklaard moet worden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 19/5098,
- verklaart het beroep ongegrond,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 19/5099,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711 en ECLI:NL:RVS:2015:3712.
4.Zie de tussenuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12824.
5.Zaaknummer: C-550/16; ECLI:EU:C:2018:248 (A en S tegen Nederland).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling met zaaknummer: ECLI:NL:RVS:2018:4275.
7.Zie rechtsoverweging 49.
8.Zie bijvoorbeelde de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 11 maart 2019 met zaaknummer: ECLI:NL:RBDHA:2019:2375.
9.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 8 januari 2015, zaaknummer. 14/16279 die door de Afdeling is vernietigd bij uitspraak van 23 november 2015 ECLI:NL:RVS:2015:3711.