In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet-ontvankelijk was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 november 2019, waar zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, is de zaak besproken. De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak van 18 november 2019, verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze gelegenheid en heeft een aanvullende motivering ingediend.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan, omdat de informatie uit het Eurodac-systeem niet voldoende duidelijkheid biedt over de verblijfsrechtelijke positie van eiser bij terugkeer naar Denemarken. Eiser heeft in zijn zienswijze betoogd dat de situatie in zijn geval anders is dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, omdat er een aanzienlijke tijdspanne is tussen de verlening van de Deense internationale bescherming en het Eurodac-onderzoek. De rechtbank heeft deze argumenten van eiser gevolgd en geconcludeerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1280. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.