ECLI:NL:RBDHA:2019:12923
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Angolese verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van de Afsluitregeling langdurig verblijvende kinderen (ARLVK). De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de leeftijdseisen. Daarnaast had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn bezwaarprocedure in Nederland kon afwachten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 11 november 2019 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechter oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat de uitzetting van de verzoeker in overeenstemming was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet aan de voorwaarden voor vergunningverlening op grond van de ARLVK voldeed, maar dat er onvoldoende duidelijkheid was over de belangenafweging die de staatssecretaris had gemaakt met betrekking tot het recht op familie- en privéleven.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er op zijn bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij besluiten die het recht op familie- en privéleven raken.