ECLI:NL:RBDHA:2019:12836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
C/09/582816 / KG RK 19-1491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 2 december 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking van rechter G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard afgewezen. Verzoeker, die bij de zitting op 7 oktober 2019 werd bijgestaan door een advocaat, had het wrakingsverzoek ingediend op 24 oktober 2019, 17 dagen na de zitting. Hij gaf een redelijke verklaring voor deze termijn, aangezien hij zijn voornemen tot wraking al twee dagen na de zitting had kenbaar gemaakt. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en ging over tot een inhoudelijke beoordeling.

Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat deze telefonisch contact had opgenomen met de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die niet ter zitting was vertegenwoordigd. Verzoeker vond dat de rechter de behandeling van de zaak had moeten aanhouden om de Belastingsamenwerking de kans te geven om aanwezig te zijn. De wrakingskamer oordeelde echter dat het enkele feit dat de griffier contact had gehad met de Belastingsamenwerking geen vooringenomenheid van de rechter opleverde. Bovendien had verzoeker zelf niet verzocht om aanhouding van de zaak.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De rechter had kritische vragen gesteld, maar er was geen bewijs dat deze suggestief waren of dat er sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/63
zaak- /rekestnummer: C/09/582816 / KG RK 19-1491
Beslissing van 2 december 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.
strekkende tot de wraking van
mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, gevestigd te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van antwoord op 7 oktober 2019.
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 oktober 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 november 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
- de belanghebbende, in de persoon van diens gemachtigde R. Vroonland.
De rechter heeft schriftelijk laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 7928259 / CV EXPL 19-3144 tussen verzoeker en Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: de Belastingsamenwerking).
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Bij aanvang van de zitting is gebleken dat namens de Belastingsamenwerking niemand was verschenen. De rechter heeft de zitting geschorst en vervolgens is (door de rechter of de griffier) telefonisch contact opgenomen met de Belastingsamenwerking. De rechter heeft na hervatting van de zitting tegen verzoeker gezegd dat de Belastingsamenwerking niet op de zitting aanwezig zou zijn, maar heeft de inhoud van het telefoongesprek verder niet aan verzoeker medegedeeld en heeft ook niet aan verzoeker uitgelegd waarom er niemand namens de Belastingsamenwerking was gekomen. Verzoeker vindt dat de rechter de behandeling van de zaak aan had moeten houden, zodat de Belastingsamenwerking ook aanwezig had kunnen zijn en een comparitie van partijen had kunnen plaatsvinden. Verzoeker heeft bovendien de indruk gekregen dat in het telefoongesprek belastende verklaringen door de Belastingsamenwerking zijn afgelegd. Na het gevoerde telefoongesprek zei de rechter namelijk tegen verzoeker dat hij het kwijtscheldingsformulier niet heeft teruggestuurd, waarbij de toonzetting zodanig was dat verzoeker dit niet anders kon interpreteren dan als een beschuldiging. Ook door andere opmerkingen die de rechter gedurende de verdere zitting heeft gemaakt, heeft verzoeker de indruk gekregen dat de rechter de Belastingsamenwerking bij voorbaat in het gelijk stelde en derhalve vooringenomen is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Zij heeft verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet blijkt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 7 oktober 2019 en het verzoek is gedaan op 24 oktober 2019. Voor het tijdsverloop van 17 dagen is door verzoeker op de zitting een redelijke verklaring gegeven. Verzoeker verwijst in zijn brief van 24 oktober 2019 naar zijn eerdere brief van
9 oktober 2019 en naar een telefonisch overleg op 21 oktober 2019. De brief van 9 oktober 2019 is bij de rechtbank niet bekend. Echter, verzoeker heeft met wat hij op zitting heeft overgelegd voldoende aannemelijk gemaakt dat hij die brief op 9 oktober 2019 heeft verstuurd. Aangezien is gebleken dat verzoeker zijn (voornemen tot het indienen van een) wrakingsverzoek al twee dagen na de zitting kenbaar heeft gemaakt, acht de wrakingskamer het verzoek tijdig ingediend en zal verzoeker worden ontvangen in zijn verzoek.
Dit betekent dat de wrakingskamer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.4.
De gronden van verzoeker gaan grotendeels over de handelwijze van de rechter rondom het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden met de Belastingsamenwerking. Verzoeker stelt dat dit telefoongesprek buiten de zittingszaal door de rechter is gevoerd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 7 oktober 2019 blijkt dat het de griffer was die heeft gebeld met de Belastingsamenwerking. Uit het proces-verbaal valt niet op te maken of dit telefoongesprek in de zittingszaal, al dan niet in aanwezigheid van verzoeker, of elders heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal blijkt wel dat de rechter niet zelf heeft gebeld en dat uitsluitend is gesproken over de afwezigheid van de Belastingsamenwerking op de zitting. Dit is vermeld in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, zodat de wrakingskamer uitgaat van de juistheid van de inhoud daarvan. Uit het enkele feit dat de griffier telefonisch contact heeft gehad met de Belastingsamenwerking over het gegeven dat die niet ter zitting was vertegenwoordigd, blijkt geen vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.5.
Verzoeker voert verder aan dat hem de kans op een comparitie van partijen is onthouden omdat de rechter heeft besloten de behandeling van de zaak niet aan te houden om de Belastingsamenwerking (alsnog) in de gelegenheid te stellen om op zitting te verschijnen. Nog afgezien van het feit dat dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking, ziet de wrakingskamer in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen (schijn van) partijdigheid van de rechter. Het stond de rechter vrij om in afwezigheid van de Belastingsamenwerking verder te gaan met de behandeling van de zaak. Bovendien heeft verzoeker, die op de zitting werd bijgestaan door een advocaat, toen ook niet verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden.
3.6.
De overige klachten van verzoeker betreffen in wezen de manier waarop hij door de rechter is bejegend. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken. Het is de taak van de rechter om de stellingen van partijen te onderzoeken en daarbij hoort dat de rechter ingaat op stellingen van de wederpartij, die wellicht haaks staan op de stellingen van verzoeker. De Belastingsamenwerking heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker het kwijtscheldingsformulier over 2016 niet (volledig ingevuld) heeft teruggestuurd. De rechter heeft hier kritische vragen over gesteld, maar naar het oordeel van de wrakingskamer is niet gebleken dat de rechter in dit verband tevens suggestieve vragen heeft gesteld waaruit vooringenomenheid jegens verzoeker blijkt.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter;
• de belanghebbende.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Eisses, O.M. Harms en J.C. Sluymer in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in openbaar uitgesproken op 2 december 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.