ECLI:NL:RBDHA:2019:12767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aftrekbare zorgkosten en inkomensafhankelijke combinatiekorting in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij hij specifieke zorgkosten en een restant persoonsgebonden aftrek had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op de door hem opgevoerde aftrekken. De eiser had € 2.200 aan zorgkosten opgegeven, maar de rechtbank stelde vast dat hij geen bewijsstukken had overgelegd die deze kosten onderbouwden. Bovendien bleek uit de wetgeving dat contactlenzen en dextrose-tabletten niet voor aftrek in aanmerking komen.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag IB/PVV 2016 correct was vastgesteld en dat de belastingrente ook juist was berekend. De eiser had geen bewijs geleverd voor zijn beweringen over de gemaakte zorgkosten en de inspecteur had terecht geen restant persoonsgebonden aftrek verrekend. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/4394

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

26 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 mei 2019 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan. Daarbij heeft eiser € 2.200 in aftrek gebracht voor specifieke zorgkosten. Ook heeft eiser aangegeven dat het restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren € 2.100 bedraagt en heeft hij aangegeven dat hij recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
2. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2016 zijn de door eiser aangegeven specifieke zorgkosten niet in aftrek geaccepteerd en heeft evenmin verrekening van het restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren plaatsgevonden. Ook is de door eiser verzochte inkomensafhankelijke combinatiekorting niet verleend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 14.896 en tevens is € 62 aan belastingrente in rekening gebracht.
3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2016 gehandhaafd.
4. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2016 tot het juiste bedrag is vastgesteld en of tot het juiste bedrag belastingrente in rekening is gebracht.
5. Eiser stelt dat hij chronische klachten heeft en kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van lenzen. De zoon van eiser is diabetisch patiënt en in verband daarmee heeft eiser onder meer reiskosten, kledingkosten en kosten voor boodschappen en dextrose-tabletten gemaakt. Het is echter onmogelijk om daarvan bewijsstukken over te leggen, omdat eiser deze kosten dagelijks maakt, zo stelt hij.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag IB/PVV 2016 naar het juiste bedrag is vastgesteld.
7. Met betrekking tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor aftrek voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft immers geen bewijsstukken, zoals rekeningen en/of betaalbewijzen, overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2016 specifieke zorgkosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. Uit artikel 6.17, tweede lid, onderdeel 1, van de Wet IB 2001 volgt bovendien dat contactlenzen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen niet voor aftrek in aanmerking komen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in afwijkingsgraad van de ogen en daarmee in sterkte van de contactlenzen. Tot de aftrekbare uitgaven voor medicijnen behoren voorts niet de uitgaven voor middelen die ook kunnen worden aangewend voor andere doeleinden dan als geneesmiddel. Aangezien dat bij dextrosetabletten het geval is, zijn die kosten niet aftrekbaar. Dat de zoon van eiser de dextrosetabletten gebruikt in verband met zijn ziekte, doet daaraan niet af. Verweerder heeft in het verweerschrift en ook ter zitting het aanbod gedaan om nogmaals naar de zaak te kijken indien eiser stukken, zoals een zorgkostenoverzicht, een afsprakenoverzicht, bankafschriften en medische verklaringen, overlegt. Eiser heeft ter zitting echter te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van dat aanbod. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over het jaar 2016 specifieke zorgkosten heeft gemaakt die uitkomen boven de voor hem geldende drempel voor dat jaar.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een restant persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren heeft. Verweerder heeft dan ook terecht geen restant persoonsgebonden aftrek verrekend.
9. Eiser voldoet voorts niet aan de voorwaarden van artikel 8.14a van de Wet IB 2001, nu de door hem genoten uitkering geen inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking vormt. Verweerder heeft daarom terecht geen inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend.
10. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de belastingrente. Niet gebleken is dat de belastingrente tot een te hoog bedrag is berekend.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.