ECLI:NL:RBDHA:2019:126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
C-09-563535-KG ZA 18-1208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging dwangsom in kort geding wegens onvoldoende stimulans bij eerdere veroordeling tot staking exploitatie sportschool

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen STICHTING WOONBRON en BASIC FIT NEDERLAND B.V. Woonbron vorderde een verhoging van de dwangsom die eerder was opgelegd aan Basic Fit, omdat de eerder opgelegde dwangsom kennelijk onvoldoende stimulans bood om de exploitatie van de sportschool te staken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, aangezien Basic Fit niet had voldaan aan de eerdere veroordeling om de exploitatie van de sportschool te staken. De rechtbank stelde vast dat de eerder opgelegde dwangsom van € 1.000,-- per dag, met een maximum van € 50.000,--, niet had geleid tot de gewenste beëindiging van de overlast voor de huurders van Woonbron. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bodemrechter, indien zij op de hoogte was geweest van de situatie, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Daarom werd de dwangsom verhoogd naar € 1.000,-- per dag, met een nieuw maximum van € 250.000,--. Daarnaast werd Basic Fit veroordeeld in de proceskosten van Woonbron, die op € 1.687,-- werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/563535 / KG ZA 18-1208
Vonnis in kort geding van 2 januari 2019
in de zaak van
STICHTING WOONBRONte Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
tegen:
BASIC FIT NEDERLAND B.V.te Hoofddorp,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'Woonbron' en 'Basic Fit'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de brief van Woonbron van 6 december 2018, met producties;
- de brieven van Basic Fit van 10 en 11 december 2018, met producties;
- de op 12 december 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Basic Fit pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[BV I] te [plaats] (hierna ' [BV I] ') is eigenaar van de ruimten op de begane grond en de eerste verdieping van een complex aan de [Straat I] en [Straat II] te [plaats] . Woonbron is sinds 1989 eigenaar van het appartementsrecht van de daarboven gelegen woningen aan de [Straat II] [nummers] , met uitzondering van de woning aan de [adres] .
2.2.
Woonbron verhuurt de tot haar appartementsrecht behorende woningen aan derden (hierna 'de huurders').
2.3.
Tot in de loop van 2009 werden de begane grond en de eerste verdieping van het complex gebruikt als winkel/showroom van een woninginrichtingswinkel. Sinds 1 september 2009 verhuurt [BV I] die ruimten aan Basic Fit, die daarin een sport- en fitnesscentrum exploiteert onder de franchisenaam "Basic Fit" (hierna 'de sportschool').
2.4.
Nadat Woonbron in de afgelopen jaren herhaaldelijk klachten had ontvangen van verschillende huurders over overlast van de sportschool en de - naar aanleiding daarvan - door Basic Fit getroffen maatregelen de overlast volgens (verschillen)de huurders en Woonbron niet hadden weggenomen, heeft Woonbron bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [BV I] en Basic Fit. Daarin vorderde zij primair [BV I] te veroordelen de ruimten op de begane grond en de eerste verdieping van het complex te ontruimen en subsidiair Basic Fit - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te veroordelen het uitoefenen van een sportschool in het complex te staken en gestaakt te houden.
2.5.
In die procedure heeft deze rechtbank - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 25 juli 2018 (hierna 'het Vonnis') - Basic Fit geboden om binnen één maand na de betekening van het vonnis de exploitatie van de sportschool te (doen) staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat Basic Fit daarmee ingebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--, en met veroordeling van [BV I] en Basic Fit in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2.6.
Woonbron heeft op 30 juli 2018 het Vonnis laten betekenen aan Basic Fit.
2.7.
[BV I] en Basic Fit hebben op 10 oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis.
2.8.
Basic Fit heeft niet voldaan aan de tegen haar bij het Vonnis uitgesproken veroordeling tot staking van de exploitatie van de sportschool. Op 18 oktober 2018 heeft zij een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt op de derdenrekening van de advocaat van Woonbron, onder de vermelding "penalty court".

3.Het geschil

3.1.
Woonbron vordert - zakelijk weergegeven - nakoming van de tegen Basic Fit bij het Vonnis uitgesproken veroordeling tot staking van de exploitatie van de sportschool, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van Basic Fit in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert Woonbron - samengevat - het volgende aan.
Ter nakoming van het vonnis heeft Basic Fit alleen het maximum van de verbeurde dwangsommen voldaan. De exploitatie van de sportschool heeft zij niet gestaakt. Woonbron heeft recht en belang bij volledige nakoming door Basic Fit van het - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - Vonnis. De huurders hebben nog steeds dagelijks last van dezelfde overlast als die waarop het Vonnis is gebaseerd; alleen in de zomerperiode is het minder geweest. Teneinde tenuitvoerlegging van de veroordeling tot staking van de sportschool mogelijk te maken, moet op niet-nakoming daarvan een hogere dwangsom worden opgelegd. De bodemrechter heeft in dat verband een verkeerde inschatting gemaakt.
3.3.
Basic Fit voert verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat indien in een kort geding moet worden beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, de voorzieningenrechter in beginsel zijn beslissing op dat oordeel van de bodemrechter dient af te stemmen, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Slechts onder omstandigheden kan plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128).
4.2.
Daar komt in de onderhavige situatie bij dat het Vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zodat Woonbron - in principe - bevoegd is maatregelen te treffen om te trachten de uitvoering van het Vonnis - in het bijzonder de bevolen staking van de exploitatie van de sportschool - te bewerkstelligen. Daaraan doet niet af dat Basis Fit in de bodemprocedure verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, terwijl de bodemrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard zonder dat verweer te bespreken. Voor zover al niet moet worden aangenomen dat de bodemrechter - door het Vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren - dat verweer van Basic Fit impliciet heeft verworpen, moet ervan worden uitgegaan dat zij dat hoe dan ook zou hebben gedaan. Enerzijds omdat het gebruikelijk is dat een veroordelend vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en anderzijds aangezien uit de overwegingen in het Vonnis volgt dat de bodemrechter van oordeel is dat aan de door haar vastgestelde overlast zo snel mogelijk een einde moet komen. Daarmee is van een
klaarblijkelijke,ofwel evidente, misslag in het Vonnis op dat punt geen sprake. Overigens heeft Basis Fit die (vermeende) misslag eerst in haar tweede termijn tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding aan de orde gesteld, zodat Woonbron daarop niet meer heeft kunnen reageren.
4.3.
Ook de andere door Basic Fit gestelde (feitelijke en juridische) misslagen kunnen - voor zover daarvan al sprake zou zijn - niet als
evidentin de hiervoor bedoelde zin worden aangemerkt. In feite vormen de in dat kader aangevoerde argumenten een verkapt appel tegen het Vonnis, waarvoor in een procedure als de onderhavige geen plaats is. De belangenafweging - die volgens Woonbron in haar voordeel behoort uit te vallen - heeft al plaatsgevonden door de bodemrechter. Volgens de bodemrechter behoort de uitkomst daarvan te leiden tot staking van de exploitatie van de sportschool. Het karakter van de onderhavige procedure verzet zich ertegen dat die afweging in dit geding wordt overgedaan. Dat is - voor zover aan de orde - voorbehouden aan de appelrechter.
4.4.
Voorts kan in het beperkte bestek van dit kort geding niet worden aangenomen dat sprake is van
gewijzigde omstandigheden. In dat kader heeft Basic Fit in feite enkel aangevoerd dat er de laatste tijd geen klachten meer zijn binnengekomen. Die stelling is echter onvoldoende om ervan uit te gaan dat er thans geen sprake meer is van overlast. Te minder nu gesteld noch gebleken is dat Basic Fit ná het vonnis nog nieuwe/nadere maatregelen heeft getroffen om de door de bodemrechter vastgestelde overlast tegen te gaan. Bovendien heeft Woonbron gesteld dat de sportschool nog dagelijks overlast veroorzaakt.
4.5.
Aan de andere kant moet wel worden aangenomen dat voor wat betreft de door de bodemrechter vastgestelde dwangsom sprake is van een
gewijzigde omstandigheidin de onder 4.1 bedoelde zin. De bodemrechter ging ervan uit dat de in het Vonnis bepaalde dwangsom en het daaraan verbonden maximum, een voldoende prikkel voor Basic Fit zou vormen om de exploitatie van den sportschool te doen staken. Dat blijkt echter niet het geval. Basic Fit heeft - na de betekening van het Vonnis - de sportschool in ieder geval niet (doen) beëindigen en heeft (in plaats daarvan) het totaal van de verbeurde dwangsommen, dat reeds was opgelopen tot het maximum van € 50.000,--, voldaan aan Woonbron. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat van de in het vonnis opgenomen dwangsom, in het bijzonder het daaraan gekoppelde maximum, onvoldoende prikkel/stimulans is uitgegaan om aan de bevolen staking van de sportschool te voldoen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de bodemrechter, indien zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen, in die zin dat aan de verbeurde dwangsommen een ander maximum zou zijn verbonden.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal worden bepaald dat Basic Fit het aan haar - bij het Vonnis - opgelegde gebod de sportschool te staken dient na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor ieder dag dat Basic Fit daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,--, welk maximum (vooralsnog) als een voldoende prikkel moet worden beschouwd. Hierbij wordt voor de goede orde nog opgemerkt dat de reeds verbeurde dwangsommen uit hoofde van het Vonnis van in totaal € 50.000,-- daarvan geen onderdeel uitmaken.
4.7.
Basic Fit zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Basic Fit om de exploitatie van de sportschool te (doen) staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag, te rekenen vanaf twee dagen na de betekening van dit vonnis, dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,--;
5.2.
veroordeelt Basic Fit in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Woonbron begroot op € 1.687,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 626,-- aan griffierecht en € 81,-- aan dagvaardingskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2019.
jvl