ECLI:NL:RBDHA:2019:12553
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van binding met Iran
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een visum met als doel familiebezoek. Deze aanvraag werd afgewezen omdat de minister van Buitenlandse Zaken van mening was dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar intentie om Nederland tijdig te verlaten en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de eerdere afwijzing rechtvaardigden.
De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van een visumaanvraag op 16 oktober 2016 nog steeds van toepassing was, aangezien de omstandigheden niet waren veranderd. Eiseres had weliswaar aangevoerd dat zij een baan had en voor haar grootmoeder moest zorgen, maar de rechtbank vond dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen aanleiding was om het bezwaar van eiseres te honoreren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs van binding met het land van herkomst bij aanvragen voor een visum kort verblijf.