In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van de Staatssecretaris, genomen op 15 januari 2019, niet rechtsgeldig zijn. De eisers, die beiden kampen met ernstige psychiatrische problemen, hebben hun aanvragen ingediend op 3 oktober 2018. De Staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, gezien hun kwetsbare psychische toestand, recht hebben op een zorgvuldige beoordeling van hun situatie.
Tijdens de zitting op 7 februari 2019 hebben de eisers hun zorgen over hun psychische gezondheid geuit, ondersteund door medische documenten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eisers overgelegde gegevens voldoende zijn om aan te nemen dat hun gezondheidstoestand ernstig is en dat overdracht naar Italië een reëel risico op verslechtering van hun situatie met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de psychische kwetsbaarheid van de eisers. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 1536,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de gezondheidstoestand van asielzoekers in het kader van de Dublinverordening.