ECLI:NL:RBDHA:2019:12225
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht naar België onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigerese vreemdeling, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. De eiser had op 5 maart 2019 een asielaanvraag ingediend en stelde dat hij een duurzame relatie had met een Nederlander, wat volgens hem aanleiding had moeten geven voor de Nederlandse autoriteiten om zijn aanvraag te behandelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de procedure conform de Dublinverordening heeft gevolgd. Eiser was in persoon gehoord en had de mogelijkheid om te reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank oordeelde dat er geen gebreken in de procedure waren en dat de staatssecretaris terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van de Dublinverordening, omdat de partner van de eiser de Nederlandse nationaliteit bezit en niet onder de definitie van een persoon die internationale bescherming geniet valt.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals zijn homoseksuele geaardheid en de mogelijke problemen die hij in België zou kunnen ondervinden, niet als bijzondere, individuele omstandigheden kunnen worden aangemerkt die aanleiding geven om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.