ECLI:NL:RBDHA:2019:12167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
19/111 en 19/113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging als notaris en de onverbrekelijke samenhang tussen besluiten in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een notaris, en de Minister voor Rechtsbescherming. De zaak betreft de weigering van de Minister om [A] aan te wijzen als toegevoegd notaris aan eiser. Eiser had eerder een verzoek ingediend om goedkeuring voor de aanwijzing van [A] als toegevoegd notaris, maar dit verzoek werd op 16 mei 2018 afgewezen op basis van een negatief advies van de Commissie Toegang Notariaat (Ctn). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gegrondverklaring van het bezwaar op 27 november 2018, maar zonder dat er een nieuw besluit werd genomen over de herroeping van het eerdere besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de besluiten van 27 november 2018 en 20 december 2018, waarbij de Minister het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat er sprake is van een onverbrekelijke samenhang tussen de besluiten van 27 november 2018, 20 december 2018 en 24 januari 2019. De rechtbank oordeelt dat de Minister in strijd heeft gehandeld met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen nieuw besluit te nemen na de gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2018 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om bij gegrondverklaring van een bezwaar ook een nieuw besluit te nemen, in plaats van enkel het bezwaar gegrond te verklaren zonder verdere actie. De rechtbank heeft de Minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummers: SGR 19/111 en SGR 19/113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] [h.o.d.n.] , te [woonplaats] , eiser

en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. Vogelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd [A] aan te wijzen als aan eiser toegevoegd notaris.
Bij besluit van 27 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten nader onderzoek naar de geschiktheid van [A] als toegevoegd notaris uit te voeren.
Het verzoek tot vergoeding van proceskosten in bezwaar is bij besluit 20 december 2018 afgewezen. Bij besluit van 24 januari 2019 heeft verweerder zijn goedkeuring verleend om [A] aan te wijzen als aan eiser toegevoegd notaris.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 27 november 2018 en 20 december 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. L.J. Vogelaar en
mr. C.A. Boekenstein verschenen.

Overwegingen

1. [A] is sinds januari 2014 werkzaam bij notariskantoor [notariskantoor] . Bij brief van 21 december 2017 heeft eiser verweerder verzocht goedkeuring te verlenen om [A] aan te wijzen als aan eiser toegevoegd notaris.
1.1
Bij de aanvraag is een Rapportage Persoonstoets Notariaat, opgesteld door LTP Business Psychologists van 11 december 2017 overgelegd. Samengevat weergegeven is het rapport overwegend positief van aard en worden geen zwaarwegende risico’s ten aanzien van autonomie, integriteit en onpartijdigheid waargenomen. Wel geeft het rapport in overweging dat [A] aan persoonlijke kracht en assertiviteit zou kunnen winnen en hier onder begeleiding van een coach verder aan zou kunnen werken.
1.2
De Commissie Toegang Notariaat (hierna: Ctn) heeft vervolgens op 6 april 2018 een negatief advies ten behoeve van de aanwijzing van [A] als toegevoegd notaris afgegeven. Voorafgaand aan het advies heeft de Ctn kennisgenomen van de rapportage van LTP van 11 december 2017, de aan [A] opgelegde tuchtrechtelijke berisping als kandidaat-notaris, de door referenten verstrekte inlichtingen en de afgegeven Verklaring Omtrent het Gedrag. Ook heeft de Ctn persoonlijk gesproken met [A] .
1.3
Bij besluit van 16 mei 2018 heeft verweerder geweigerd [A] aan te wijzen als aan eiser toegevoegd notaris en daaraan het advies van de Ctn ten grondslag gelegd.
1.4
Eveneens op 16 mei 2018 heeft eiser in reactie op het advies van de Ctn de conclusies van het advies betwist en er onder andere op gewezen dat het rapport van LTP de conclusie van het Ctn dat het [A] ontbreekt aan kritisch beoordelingsvermogen en persoonlijke kracht niet kan dragen. Eiser heeft voorts te kennen gegeven dat [A] aan een coachingstraject is begonnen. Deze brief is door verweerder ontvangen op 22 mei 2018.
1.5
Bij besluit van 27 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, omdat het besluit van 16 mei 2018 onvoldoende is onderbouwd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het besluit uitsluitend is gebaseerd op het advies van de Ctn, terwijl de Ctn in het advies op zijn beurt met name naar het rapport van LTP verwijst. In het LTP rapport is geconcludeerd dat geen zwaarwegende risico’s geconstateerd zijn en [A] onder begeleiding van een coach nog verder zou kunnen werken aan zijn persoonlijke kracht en assertiviteit. Eisers brief van 16 mei 2018 vormt aanleiding om te concluderen dat het besluit onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd en verweerder eiser voorafgaand aan zijn besluit in de gelegenheid had moeten stellen zijn zienswijze te geven.
1.6
Bij besluit van 20 december 2018 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar afgewezen nu geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, aldus verweerder.
1.7
Bij besluit van 24 januari 2019 heeft verweerder zijn goedkeuring verleend om [A] aan te wijzen als aan eiser toegevoegd notaris.
2. Eiser kan zich met de besluiten van 27 november 2018 en 20 december 2018 niet verenigen en stelt daartoe samengevat het volgende. Door enkel te volstaan met de gegrondverklaring van het bezwaar en geen beslissing te nemen over de herroeping van het bestreden besluit of een nieuw besluit te nemen, heeft verweerder in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser was door deze handelswijze genoodzaakt beroep in te stellen.
Eiser stelt voorts dat de gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, nu wel degelijk sprake is van een herroeping van het besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit het besluit van 27 november 2018 waarbij het bezwaar gegrond is verklaard blijkt immers dat verweerder het primaire besluit van 16 mei 2018 onvoldoende voorbereid en gemotiveerd heeft geacht. Deze onrechtmatigheid is aan verweerder toe te rekenen omdat hij zijn primaire besluit uitsluitend heeft gebaseerd op het advies van de Ctn zonder daarbij acht te slaan op het rapport van het LTP.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb vinden herroeping en het nemen van een nieuw besluit in beginsel gelijktijdig plaats. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2007:BA8119) volgt dat uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voortvloeit dat indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet kan volstaan met gegrondverklaring van het bezwaarschrift. In dat geval dient voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats te worden gesteld. In sommige gevallen kan een vervangend besluit niet meteen worden genomen maar pas enige tijd later, omdat bijvoorbeeld eerst een extern advies moet worden ingewonnen. Indien tussen het onvolledige besluit op bezwaar en het later genomen vervangende besluit een onverbrekelijke samenhang bestaat vormen zij samen het in heroverweging genomen besluit op bezwaar.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers bezwaar op 27 november 2018 gegrond heeft verklaard, op 20 december 2018 een besluit over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft genomen en op 24 januari 2019 een vervangend besluit heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat tussen de drie genoemde besluiten een onverbrekelijke samenhang, zodat zij samen het in heroverweging genomen besluit bevatten. De rechtbank acht verweerders handelwijze niet in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, nu nader onderzoek naar de geschiktheid van [A] als notaris noodzakelijk was. Anders dan eiser stelt, bestond er geen objectieve grond om al beroep in te stellen tegen het (eerste) deelbesluit waarin enkel het bezwaar gegrond werd verklaard, reeds omdat eiser in zoverre in het gelijk werd gesteld. Eiser kon de uitkomst van de heroverweging afwachten dan wel een beroep tegen het niet tijdig beslissen instellen.
3.3
Voor zover eisers beroep is gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.4
Uit het besluit van 27 november 2018 blijkt dat verweerder het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd heeft geacht omdat het besluit uitsluitend was gebaseerd op het advies van de Ctn. De in het advies van de Ctn getrokken conclusies zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het rapport van LTP. Het rapport van LTP is door eiser al bij de aanvraag overgelegd, maar door verweerder niet als zelfstandig document bij de besluitvorming betrokken. Dit kan eiser niet worden verweten en dient voor rekening van verweerder te komen. Voor zover verweerder heeft verwezen naar de brief van eiser – gedateerd op 16 mei 2018, maar door verweerder ontvangen op 22 mei 2018 – en heeft gesteld dat deze brief nieuwe informatie bevatte die aanleiding heeft gevormd het bezwaar gegrond te verklaren en nader onderzoek te verrichten, slaagt deze stelling niet. De brief betwist het advies van de Ctn omdat in het advies een conclusie wordt getrokken die door het rapport van LTP niet gedragen kan worden. Zoals hiervoor reeds is overwogen had verweerder deze informatie reeds tot zijn beschikking en had hij ook zelfstandig tot dit inzicht kunnen komen. Het feit dat in de brief is vermeld dat [A] een coachingstraject volgt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Als naar de mening van verweerder nadere informatie noodzakelijk was geweest om tot een afgewogen beoordeling te kunnen komen, had het op de weg van verweerder gelegen de ontbrekende informatie op te vragen. Bovendien stelt verweerder in het besluit van 27 november 2018 dat hij eiser voorafgaand aan zijn besluit om goedkeuring te weigeren in de gelegenheid had moeten stellen zijn zienswijze te geven. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid en komen de in bezwaar gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 20 december 2018 wordt vernietigd en de rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift, één punt voor het verschijnen op de hoorzitting, één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 december 2018;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.