5.2Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Naar de aard vindt in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats. Verweerder heeft pas op de zitting een voor eiser, ten opzichte van het bestreden besluit, nadeliger standpunt ingenomen over de intrekkingsdatum van de vergunning bij partner. Dit, terwijl eiser in de gronden van beroep de aandacht op de discrepantie tussen de data 12 juli 2018 (primaire besluit) en 15 maart 2019 (beslissing op bezwaar) heeft gevestigd. Dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat het om een verschrijving in het bestreden besluit zou gaan, nadat hij in zijn uitgebreide verweerschrift van 23 augustus 2019 hieraan geen aandacht heeft geschonken, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan dient te worden van een intrekking per 15 maart 2019.
6. De rechtbank overweegt verder dat uit uitspraak van de Afdeling van 26 april 2019 kan worden afgeleid dat niet per definitie de datum van overleggen van het bewijs van ontheffing van [naam] de datum is per wanneer een vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voldoet. Eiser heeft in zijn gronden een gemotiveerd beroep gedaan op deze uitspraak. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat eiser er terecht op heeft gewezen dat het tijdsverloop bij [naam] bezwaarlijk voor zijn rekening kan worden gebracht. Daarbij is de rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet op de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2019 is ingegaan. Eens te meer nu het arrest, waarover deze uitspraak gaat, reeds van november 2018 is.
7. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat het onduidelijk is waarom verweerder is uitgegaan van de datum 15 april 2019, de datum waarop verweerder blijkbaar de brief van [naam] via eiser heeft ontvangen, hetgeen de rechtbank arbitrair voorkomt. Zoals de rechtbank ook ter zitting heeft gezegd, biedt de datum van 28 februari 2019 de meest objectieve aanknoping.
8. Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de bestuurlijke lus, mede gelet op het feit dat herstel van de motiveringsgebreken het bestek van de bestuurlijke lus te buiten gaat. Aldus zal verweerder worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.