ECLI:NL:RBDHA:2019:12138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
8025399 RP VERZ 19-50527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over beplanting en constructies tussen twee woningen met betrekking tot een pergola, heesterborder, stamroos, berk en fruitboompjes

In deze zaak, behandeld door de wijkrechter van de Rechtbank Den Haag, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over verschillende beplantingen en constructies op hun percelen. De verzoeker en medeverzoeker hebben een gezamenlijk verzoek ingediend op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 oktober 2019, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De wijkrechter heeft de situatie in de tuinen van beide partijen ter plaatse bekeken.

De verzoeker heeft een pergola en een heesterborder in zijn tuin, terwijl de medeverzoeker een stamroos, een berk en drie fruitboompjes heeft. De verzoeker stelt dat de pergola is toegestaan, maar dat hij bereid is om delen die over de erfgrens steken te verwijderen. De medeverzoeker betwist dit en stelt dat de heesterborder te hoog is en dat de pergola zonder toestemming is geplaatst. De wijkrechter heeft de verschillende geschilpunten beoordeeld en geoordeeld dat de pergola geen onrechtmatige hinder oplevert, maar dat de dwarsbalken die over de erfgrens steken, moeten worden verwijderd.

Wat betreft de heesterborder oordeelt de wijkrechter dat deze te hoog is en dat de verzoeker deze moet snoeien tot een hoogte die gelijk is aan de dakrand van zijn schuur. De stamroos van de medeverzoeker moet op een afstand van 15 centimeter van het houten boeiboord van de schuur blijven. De berk mag blijven staan, maar de fruitboompjes moeten worden gesnoeid tot een hoogte van maximaal twee meter. De wijkrechter heeft ook dwangsommen opgelegd voor het geval partijen zich niet aan de veroordelingen houden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaak-/rolnr: 8025399 RP VERZ 19-50527
12 november 2019
Vonnis van de kantonrechter inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
en
[medeverzoeker],
wonende te [woonplaats]
medeverzoeker.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [medeverzoeker] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft in overeenstemming met het Procesreglement Project Wijkrechter een aanmeldformulier ingediend.
1.2.
Beide partijen hebben ingestemd met een procedure onder de naam ‘De Wijkrechter’. Op die procedure is het Procesreglement Project De Wijkrechter van toepassing. De procedure wordt gevoerd bij de kantonrechter, hierna ook aangeduid als ‘de wijkrechter’.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met instemming van partijen plaatsgevonden op 7 oktober 2019 in de woning van [verzoeker] . Vooraf heeft [medeverzoeker] bij brief van 25 september 2019 de conflictpunten opgesomd die volgens hem tussen partijen spelen. Ter zitting zijn partijen in persoon verschenen, waarbij [medeverzoeker] werd vergezeld door een toehoorder, de heer [naam toehoorder] . Beide partijen hebben ter zitting de wederzijdse standpunten toegelicht. Partijen hebben medegedeeld van hoger beroep af te zien. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden. Tijdens de zitting heeft de wijkrechter de situatie in de tuinen van beide partijen in ogenschouw genomen.
1.4.
Aan het slot van de zitting hebben partijen gesproken over een minnelijke regeling, maar deze hebben zij niet bereikt. Vervolgens is het vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
[verzoeker] woont in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Daarnaast, op nummer 197, woont [medeverzoeker] . Het betreft twee koopwoningen.
2.2.
In de voortuin van [verzoeker] staat aan de straatkant een pergola met een hoogte van ongeveer 2,5 meter hoogte. De dwarsliggers van de pergola steken een klein stukje uit over de erfgrens met [medeverzoeker] .
2.3.
In de achtertuin van [verzoeker] staat een schuur, waarvan één muur op de erfgrens met [medeverzoeker] staat. Aan die muur heeft [medeverzoeker] een stamroos bevestigd. De schuur van [verzoeker] heeft een plat dak met rondom een geverfd houten boeiboord.
2.4.
In de achtertuin van [verzoeker] , welke tuin onder architectuur is ontworpen, staat tot aan de erfgrens een heesterborder, waarvan de takken (deels) tot een hoogte van 6 meter reiken.
2.5.
In de achtertuin van [medeverzoeker] staat een kleine berk (ongeveer 4 meter hoog) op een afstand van 1,20 meter van de erfgrens. Tevens heeft [medeverzoeker] een drietal jonge (fruit)boompjes geplant op een afstand van minder dan 0,50 centimeter van de erfgrens. De (fruit)boompjes zijn kleiner dan twee meter.

3.Het gezamenlijk verzoek

3.1.
Partijen hebben de wijkrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv verzocht een oordeel te geven over de volgende punten:
1. de pergola van [verzoeker] ;
2. de heesterborder van [verzoeker] ;
3. de stamroos van [medeverzoeker] en de daarvoor gemaakte bevestigingsconstructie(s) in de muur van de schuur van [verzoeker] ;
4. de berk van [medeverzoeker] ;
5. de drie (fruit)boompjes van [medeverzoeker] .
3.2.
Aan hun verzoek hebben partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Het standpunt van [verzoeker]
3.3.
[verzoeker] stelt dat de pergola gewoon is toegestaan. Voor zover de dwarsbalken van de pergola over de erfgrens uitsteken is [verzoeker] bereid om die delen van de dwarsbalken te verwijderen. Met betrekking tot de heesterborder wil [verzoeker] een verbod voor [medeverzoeker] om de heesterborder te snoeien. De heesterborder heeft de huidige hoogte omdat daarmee het zicht wordt ontnomen op de garage van [medeverzoeker] . De stamroos van [medeverzoeker] die tegen de scheidingsmuur is bevestigd dient ten minste tot 30 centimeter van het houten boeiboord te blijven, zodat dat boeiboord kan worden geverfd en het dak van de schuur van [medeverzoeker] bereikbaar is. Ook heeft [medeverzoeker] zonder toestemming van [verzoeker] een metalen constructie aan de scheidingsmuur bevestigd. De berk van [medeverzoeker] dient te worden ingekort tot een hoogte van 2 meter. En de (fruit)boompjes staan te dicht bij de erfgrens en moeten worden verwijderd.
Het standpunt van [medeverzoeker]
3.4.
[medeverzoeker] stelt dat de heersterborder van [verzoeker] die tot de erfgrens groeit met 5 a 6 meter hoogte veel te hoog is en dient te worden teruggesnoeid tot 2 meter hoogte. De heesterborder neemt veel (zon)licht en zicht weg in de tuin van [medeverzoeker] . De pergola is zonder toestemming aangebracht en is te hoog en steekt over de erfgrens uit. De stamroos is door [verzoeker] tot vijf maal toe eigenhandig tot 30 cm onder het houten boeiboord weggesnoeid zonder toestemming van [medeverzoeker] . Daardoor is de stamroos ernstig beschadigd geraakt. Alle takken aan de boom van de door de gemeente ter beschikking gestelde berk aan de zijde van de erfgrens zijn zonder toestemming van [medeverzoeker] door [verzoeker] weggesnoeid, terwijl de boom op 1,20 meter van de erfgrens staat. De boom ontneemt weinig zicht.

4.De beoordeling

4.1.
De wijkrechter zal achtereenvolgens de verschillende geschilpunten tussen partijen beoordelen.
Ad 1. de pergola van [verzoeker]
4.2.
Met betrekking tot de pergola geldt dat de wijkrechter uitsluitend kan beoordelen of de pergola onrechtmatige hinder veroorzaakt. De vraag of de pergola qua hoogte en positie aan de gemeentelijke eisen voldoet en of daarvoor een vergunning is vereist en zo ja, door [verzoeker] is verkregen, valt buiten het bevoegdheidsbereik van de wijkrechter.
4.3.
De wijkrechter is van oordeel dat de pergola geen onrechtmatige hinder oplevert voor [medeverzoeker] als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hoewel de pergola vanuit de woning van [medeverzoeker] zichtbaar is, is de pergola niet van zodanige omvang dat daarmee onrechtmatig (uit)zicht en licht wordt weggenomen, zeker gezien het feit dat zich in de directe omgeving en ook in de straat veel (grote) bomen bevinden en van vrij (uit)zicht geen sprake is. De wijkrechter ziet dan ook geen aanleiding om [verzoeker] te verplichten de pergola te verwijderen. Dat laat echter onverlet dat de pergola mogelijk niet in overeenstemming is met bestuursrechtelijke regelgeving.
4.4.
Met betrekking tot de pergola geldt wel dat de dwarsbalken daarvan over de erfgrens uitsteken en sprake is van overbouw. Nu deze delen eenvoudig kunnen worden weggenomen en [verzoeker] ter zitting zich bereid heeft verklaard de dwarsbalken, voor zover zij overhangen, in te korten, zal de wijkrechter [verzoeker] veroordelen tot het verwijderen van de delen van de dwarsbalken van de pergola die zich boven het erf van [medeverzoeker] bevinden en derhalve over de erfgrens heen steken.
Ad 2. de heesterborder van [verzoeker]
4.5.
In verband met de heesterborder is 5:42 BW van belang. Dat artikel geeft de regels voor beplanting bij de erfgrenslijn. Voor het onderhavige geval is de algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag van toepassing. Artikel 2:95 betreffende afstand tot de erfgrens bepaalt:
De afstand tot de erfgrenslijn als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgelegd op 0.5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.
4.6.
Uit voornoemd artikel volgt dat [verzoeker] de heesterborder tot op de erfgrenslijn mag planten. Met betrekking tot de hoogte geldt echter dat lid 3 van artikel 5:42 BW bepaalt dat de nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven. Daaruit volgt dat [medeverzoeker] bezwaar kan maken tegen de hoogte van de heesterborder van [verzoeker] voor zover die uitsteekt boven de in artikel 5:49 BW genoemde twee meter hoogte. De wijkrechter dient te beoordelen of de heesterborder zodanig (uit)zicht en licht wegneemt dat sprake is van onrechtmatige hinder.
4.7.
De wijkrechter is van oordeel dat de huidige hoogte van de heesterborder, van 6 meter, onrechtmatige hinder oplevert, nu daardoor veel licht en zicht wordt weggenomen in de tuin van [medeverzoeker] . Ter zitting heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat de heesterborder de huidige hoogte moet behouden omdat hij geen zicht wil hebben op de garage van [medeverzoeker] . Dat belang dient minder zwaar te wegen dan het belang van [medeverzoeker] op voldoende licht en zicht in zijn tuin. De wijkrechter zal [verzoeker] daarom gebieden om de heesterborder te snoeien tot een maximale hoogte die gelijk is aan de dakrand van het platte dak van de schuur van [verzoeker] .
Ad 3. de stamroos van [medeverzoeker] en de daarvoor gemaakte bevestigingsconstructie(s) in de muur van de schuur van [verzoeker]
4.8.
[verzoeker] wil dat [medeverzoeker] de stamroos ten minste tot 30 centimeter van het houten boeiboord van zijn schuur terugsnoeit, zodat dat boeiboord kan worden geverfd en het dak van de schuur van [medeverzoeker] bereikbaar is. Tevens maakt [verzoeker] bezwaar tegen de bevestigingspunten die [medeverzoeker] in de muur van de schuur heeft gemaakt ten behoeve van het geleiden van de stamroos en een metalen constructie die aan de muur is bevestigd.
4.9.
De muur van de schuur van [verzoeker] die zich op de erfgrens bevindt, heeft tevens de functie van scheidsmuur. Anders dan [verzoeker] betoogt, gaat het eigendomsrecht op de scheidsmuur van zijn schuur niet zo ver dat hij [medeverzoeker] kan beletten die muur, waarop alleen [medeverzoeker] uitkijkt, te voorzien van bevestigingspunten ten behoeve van de stamroos van [medeverzoeker] of het aanbrengen van een metalen constructie (vgl. de uitspraak van hof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7324).
4.10.
Ten behoeve van het nodige (verf)onderhoud aan het houten boeiboord en het dak van de schuur van [verzoeker] dient de stamroos op voldoende afstand van het houten boeiboord te blijven. De wijkrechter is – anders dan [verzoeker] – van oordeel dat een afstand van 15 centimeter voldoende is voor het plegen van (verf)onderhoud aan het houten boeiboord van de schuur. Om die reden zal de wijkrechter [medeverzoeker] veroordelen om de stamroos zodanig te snoeien dat deze op een afstand van 15 centimeter van het houten boeiboord van de schuur blijft.
Ad 4. de berk van [medeverzoeker]
4.11.
De berk van [medeverzoeker] staat op meer dan 0,5 meter afstand van de erfgrens. Bovendien bevindt zich op dezelfde hoogte in de tuin van [verzoeker] een boom van vergelijkbare hoogte. Beide bomen staan aan de achterkant van de meer dan 30 meter diepe tuin. Onder deze omstandigheden mag de berk blijven staan en is het [verzoeker] niet toegestaan de berk te snoeien, tenzij de takken van de berk over de erfgrens hangen en dan mag [verzoeker] terugsnoeien tot aan de erfgrens en niet verder. [medeverzoeker] heeft bovendien toegezegd dat de hoogte van de berk beperkt blijft tot de hoogte van de lantaarnpalen, die staan in de [adres] , die grenst aan de beide tuinen. De conclusie is dus dat de berk mag blijven staan.
Ad 5. de drie (fruit)boompjes van [medeverzoeker]
4.12.
De drie kleine (fruit)bomen in de achtertuin van [medeverzoeker] zijn binnen een afstand van minder dan 0,50 centimeter van de erfgrens geplant. Op grond van artikel 5:42 lid 3 BW kan [verzoeker] zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van bomen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven. Om die reden geldt voor deze bomen dat [medeverzoeker] er voor dient te zorgen dat deze bomen niet hoger worden dan de in artikel 5:49 lid 1 BW genoemde hoogte van twee meter, die geldt voor een scheidsmuur op de erfafscheiding.
Dwangsommen
4.13.
De wijkrechter gaat er van uit dat partijen zich, zoals zij beiden tijdens de zitting hebben verklaard, aan dit vonnis zullen houden en dat beide partijen er in gezamenlijk en goed overleg uitvoering zullen geven. Omdat sprake is van een langlopend conflict en een der partijen zijn twijfel heeft uitgesproken of de andere partij vrijwillig het vonnis zou nakomen, ziet de wijkrechter toch aanleiding om dwangsommen toe te kennen voor het geval een der partijen ondanks goed overleg zich niet aan de veroordeling houdt.
Snoeiverbod beplanting op perceel van de ander
4.14.
Omdat het in het verleden meerdere malen is voorgekomen dat [medeverzoeker] de heesters van [verzoeker] heeft gesnoeid en [verzoeker] de berk van [medeverzoeker] , ziet de wijkrechter aanleiding om partijen op straffe van een dwangsom te verbieden elkaars bomen en struiken te snoeien, voor zover deze zich op het perceel van de ander bevinden (lees: aan de andere kant van de erfgrens bevinden). Overhangende beplanting mag op grond van artikel 5:44 BW worden weggesneden.
Proceskosten
4.15.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De wijkrechter, rechtsprekend ex artikel 96 Rv:
5.1.
veroordeelt [verzoeker] tot het verwijderen van de dwarsbalken van de pergola, voor zover deze zich boven het erf van [medeverzoeker] bevinden;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] om de heesterborder zodanig te snoeien dat de heesterborder een maximale hoogte heeft die gelijk is aan de dakrand van het platte dak van de schuur in de tuin van [verzoeker] ;
5.3.
veroordeelt [medeverzoeker] om de stamroos zodanig te snoeien dat deze op een afstand van 15 centimeter van het houten boeiboord van de schuur van [verzoeker] blijft;
5.4.
veroordeelt [medeverzoeker] de drie (fruit)boompjes in zijn tuin zodanig te snoeien dat deze niet hoger worden dan twee meter;
5.5.
bepaalt, voor het geval partijen zich niet vrijwillig aan de voornoemde veroordelingen houden, zij per overtreding een dwangsom verschuldigd zijn van € 10,00 per dag, ingaande een maand na de dag waarop de andere partij mondeling, onder afgifte van een schriftelijk afschrift van het verzoek, heeft verzocht de aan deze partij opgedragen veroordeling uit het vonnis na te leven;
5.6.
verbiedt partijen om elkaars beplanting te snoeien voor zover deze zich op het perceel van de ander bevinden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.8.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019.