ECLI:NL:RBDHA:2019:12129
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing nareisaanvraag van unieburger na naturalisatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op 5 maart 2016 genaturaliseerd is tot Nederlander, had op 30 november 2016 een nareisaanvraag ingediend voor zijn dochter, eiseres, die de Somalische nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser op het moment van indienen niet voldeed aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet 2000, aangezien hij geen houder was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser en eiseres stelden dat de eerste nareisaanvraag van eiser de rechten van eiseres veiligstelde en dat de gunstiger voorwaarden voor gezinshereniging van vluchtelingen van toepassing zouden moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat met de naturalisatie van eiser zijn status als vreemdeling was vervallen en dat hij als unieburger niet meer onder de bepalingen van de Vreemdelingenwet viel. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet meer kon nareizen en dat het bezwaar tegen de afwijzing van de nareisaanvraag terecht ongegrond was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.