ECLI:NL:RBDHA:2019:12046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
AMS 19/2952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om afgifte document duurzaam verblijf door Nigeriaanse burger op basis van verblijf bij minderjarige kinderen met Franse nationaliteit

In deze zaak verzoekt eiseres, een Nigeriaanse burger, om de afgifte van een document voor duurzaam verblijf op basis van haar verblijf bij haar minderjarige kinderen die de Franse nationaliteit hebben. Het geschil draait om de vraag of eiseres heeft aangetoond dat zij gedurende minimaal vijf jaar ononderbroken over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt voor haarzelf en haar kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de financiële middelen van eiseres regelmatig laag waren, zij ook structureel lage uitgaven had en steun ontving van derden, waaronder een garantsteller en een kerk. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende rekening heeft gehouden met deze persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2952
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1970, burger van Nigeria, eiseres
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 mei 2018 tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 17 april 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Ook was ter zitting aanwezig L. Visser, tolk in de taal Engels. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is burger van Nigeria en verzoekt om afgifte van een document duurzaam verblijf op grond van haar verblijf bij haar minderjarige kinderen [naam 1] en [naam 2] (referenten), geboren op [geboortedatum 2] 2007 respectievelijk [geboortedatum 3] 2008, die beiden de Franse nationaliteit hebben. Eiseres heeft ook een minderjarige dochter met de Nederlandse nationaliteit, [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2011.
2. Bij beschikking van 19 juni 2013 heeft eiseres verblijf gekregen bij haar referenten.
Bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij gedurende minimaal vijf jaar ononderbroken over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt voor haar en haar referenten. De door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden, de financiële steun van garantsteller mevrouw [naam 4] ( [naam 4] ) en van de kerk, de lage tot geen huurkosten, de vergoeding van de schoolkosten en de zwemles van de kinderen, acht verweerder onvoldoende aangezien er maanden zijn waarover in het geheel geen (informatie met betrekking tot het) inkomen is.
Beroepsgronden eiseres
4. Eiseres voert in beroep het volgende aan. Eiseres heeft rechtmatig verblijf sinds de beschikking van 19 juni 2013. Er is nooit overgegaan tot verblijfsbeëindiging door verweerder en daarom is altijd rechtmatig verblijf geweest. Hierbij is van belang dat ook in de financiële situatie van eiseres geen sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar betoog naar artikel 14 van richtlijn 2004/38/EU [1] en diverse uitspraken die zien op verblijfsbeëindiging. Eiseres brengt verder naar voren dat zij nooit een beroep heeft gedaan op de sociale bijstand. Zij heeft een groot deel van de tijd zelf voorzien in haar bestaan en dat van haar kinderen. In de periodes dat dat haar niet lukte werd zij bijgestaan door de kerk en door [naam 4] . In die zin is zij periodes economisch actief geweest en periodes economisch niet actief, maar van rechtmatig verblijf was altijd sprake. Zij heeft verder altijd bij haar EU-familieleden gewoond en altijd een zorgverzekering gehad. [2]
Beoordeling door de rechtbank
5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres heeft aangetoond dat zij gedurende minimaal vijf jaar ononderbroken over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt voor haar en haar referenten.
6.1
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 juli 2019 onder meer de vraag aan de orde was wanneer sprake is van voldoende middelen van bestaan bij economisch inactieven. [3] Eiseres kwalificeerde, in elk geval gedurende een deel van onderhavige vijf jaar, als economisch inactief. Volgens de Afdeling mag verweerder een normbedrag hanteren, maar zal wanneer de burgers van de Unie of hun familieleden daaraan niet voldoen steeds aan de hand van de persoonlijke omstandigheden moeten nagaan of zij beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf een onredelijke belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel van het gastland. Die omstandigheden kunnen tot de slotsom leiden dat burgers van de Unie of hun familieleden, ook als hun middelen onder het normbedrag liggen, toch over voldoende middelen van bestaan beschikken. De omstandigheid dat geen beroep is gedaan op het socialebijstandsstelsel is een zelfstandig onderdeel in de beoordeling van verweerder voor het beschikken over voldoende middelen van bestaan. Verweerder moet in het geval de economisch inactieve burgers van de Unie of hun familieleden aantonen te beschikken over middelen die aanzienlijk onder een normbedrag liggen, aan de omstandigheid dat zij geen beroep hebben gedaan op het socialebijstandsstelsel dan ook uitdrukkelijk betekenis toekennen. Een vereiste dat de burgers van de Unie of hun familieleden daarvoor moeten aantonen dat zij volledig "ontzorgd" zijn, strekt naar het oordeel van de Afdeling te ver, want van het hebben van voldoende middelen van bestaan kan ook sprake zijn als geringe middelen tegenover structureel lage uitgaven staan.
6.2
In het licht van deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende kenbaar de persoonlijke omstandigheden van eiseres heeft betrokken in zijn besluitvorming. Eiseres had dan wel zelf regelmatig minimale middelen van bestaan, maar zij kon ook beschikken over het inkomen van [naam 4] en ze kreeg giften van de kerk. Eiseres heeft dit onderbouwd met de verklaring van [naam 4] , de afschriften van de en/of-rekening, de loonstroken van [naam 4] en een verklaring van de kerk. Daarnaast werden verschillende kosten voor de kinderen van eiseres in het kader van school en sport vergoed en had zij lage of geen huurkosten. Eiseres heeft ter onderbouwing van deze omstandigheden een verklaring van de verhuurder van haar huurhuis, brieven van de gemeente Amsterdam, een brief van het jeugdfonds Sport & Cultuur en een verklaring van [naam 4] overgelegd. Hoewel de financiële middelen van eiseres dus regelmatig gering waren, heeft zij gemotiveerd naar voren gebracht dat zij ook (structureel) lage uitgaven heeft gehad. Uit het bestreden besluit komt onvoldoende inzichtelijk naar voren hoe verweerder deze omstandigheden heeft betrokken in zijn besluitvorming.
6.3
Ten slotte acht de rechtbank, in het licht van voornoemde uitspraak van de Afdeling, van belang dat is gebleken dat eiseres nooit een beroep heeft gedaan op het socialebijstandsstelsel. Ook deze omstandigheid had verweerder in het bestreden besluit kenbaar en inzichtelijk moeten betrekken. De beroepsgrond slaagt dan ook.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Gelet hierop kunnen de overige door eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden onbesproken blijven. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.
2.Eiseres heeft in dit kader gewezen op de arresten Zhu en Chen, HvJEU, 19 oktober 2004, C-200/02 en Commissie tegen België, HvJEU, 23 maart 2006, C-408/03
3.ECLI:NL:RVS:2019:2502, zie onder meer rechtsoverweging 19.5 ev.