Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Vietnamese nationaliteit.
2. Sinds 23 oktober 1979 verblijft eiser in Nederland. Hij is op 2 december 1992 in het bezit gesteld van een vestigingsvergunning. Deze vergunning is op 1 april 2001 van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
3. Bij besluit van 13 januari 2017 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met de artikelen 3.98 en 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat eiser is veroordeeld voor het plegen van diverse strafbare feiten. Ook is bij dat besluit tegen eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vw.
4. Bij besluit van 14 juli 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het inreisverbod ongegrond verklaard.
5. Bij de uitspraak van 12 maart 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:2839) heeft de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep van eiser tegen het besluit van 14 juli 2017 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verder is het primaire besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod door de rechtbank herroepen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de glijdende schaal van artikel 3.86, derde lid, van het Vb intrekking van de verblijfsvergunning van eiser mogelijk maakt. Verweerder had echter onvoldoende gemotiveerd dat dit een gerechtvaardigde inmenging is in eisers privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan verweerder is opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van dit oordeel. 6. Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit eisers bezwaar tegen de intrekking van eisers verblijfsvergunning opnieuw ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Toepassing glijdende schaal
7. De beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.86, tiende lid, van het Vb is ter zitting ingetrokken.
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Dit criterium is geformuleerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van intrekkingen met het oog op de openbare orde van unierechtelijke verblijfstitels. Volgens eiser is door de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2018 vast komen te staan dat hij een verblijfsrecht heeft op grond van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) en is deze richtlijn volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie ook van toepassing op rechtsgevolgen van situaties die zijn ontstaan vóór de inwerkingtreding ervan.
9. De rechtbank volgt eiser niet. In de uitspraak van 12 maart 2018 heeft de rechtbank slechts vastgesteld in rechtsoverweging 11 dat de aard van het verblijfsrecht dat aan eiser bij zijn inreis in Nederland is toegekend niet meer te achterhalen valt, dat de op 1 april 2001 van rechtswege verleende vergunning een nationaalrechtelijke verblijfstitel betreft en dat eiser nooit een aanvraag heeft ingediend voor een Europeesrechtelijke verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Daarnaast is ervan uit gegaan dat bij de vergunning die eiser bij zijn inreis in Nederland heeft gekregen geen toetsing aan het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen heeft plaatsgevonden. Anders dan eiser meent, kan hieruit geenszins worden afgeleid dat zou zijn vastgesteld dat hij een verblijfsrecht heeft op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiser heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat hij een unierechtelijk verblijfsrecht heeft.
10. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder in het bestreden besluit, anders dan in het oorspronkelijke besluit van 14 juli 2017, voldoende heeft gemotiveerd of de intrekking een gerechtvaardigde inmenging is in eisers privéleven. In de uitspraak van 12 maart 2018 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 18 geoordeeld dat verweerder in het oorspronkelijke besluit onvoldoende rekening had gehouden met de onmiskenbare wijziging in eisers delictgedrag, waarbij in de loop der jaren een afname in de aard en de ernst van de gepleegde delicten valt waar te nemen.
11. Bij het maken van deze belangenafweging gelden de richtsnoeren (‘guiding principles’) van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zoals geformuleerd in de arresten Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001 (ECLI:NL:XX:2001:AD3516) en Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006 (ECLI:NL:XX:2006:AZ2407). Daaruit vloeit voort dat een belangenafweging moet worden gemaakt en een ‘fair balance’ moet worden bereikt, waarbij acht wordt geslagen op de aard en de ernst van de gepleegde misdrijven, de duur van het verblijf in het gastland, het tijdsverloop sinds de misdrijven en de gedragingen gedurende die tijd en ten slotte de sociale en culturele banden met het gastland en met het land van herkomst. Daarbij bestaat voor verweerder beoordelingsruimte (‘margin of appreciation’), zodat de rechtbank een terughoudende toets moet aanleggen. 12. Verweerder baseert de intrekking op eisers strafblad. Bij vonnis van 20 april 1999 met parketnummer 20.001628.98 is eiser door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld voor verkrachting (meermaals gepleegd), ontucht en oplichting (meermaals gepleegd). Aan eiser is bij dat vonnis een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarbij is de terbeschikkingstelling (TBS) van eiser gelast met verpleging van overheidswege. De TBS heeft tot 5 juli 2010 geduurd. Vervolgens is eiser bij verschillende vonnissen veroordeeld voor oplichting en flessentrekkerij, meermaals gepleegd in de periode 2011-2012. Anders dan eiser, leest de rechtbank niet in het bestreden besluit dat eiser volgens verweerder gedurende twintig jaar zedendelicten zou hebben gepleegd. Verweerder heeft op pagina 5 van het bestreden besluit overwogen dat eiser gedurende een periode van bijna twintig jaar strafbare feiten heeft gepleegd, afgewisseld met detentie en TBS.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder het volgende overwogen: In belangrijke mate weegt mee dat eiser 38 jaar in Nederland verblijft. Deze omstandigheid weegt echter niet op tegen de andere wegingsfactoren. In de eerste plaats het feit dat eiser zich in 1993 schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige delicten, te weten verkrachting, ontucht en oplichting, meermalen gepleegd. Daarnaast heeft eiser zich ondanks een langdurige TBS-behandeling een jaar na zijn invrijheidsstelling herhaaldelijk schuldig gemaakt aan nieuwe inbreuken op de openbare orde bestaande uit oplichting en verduistering. Dat het hier gaat om minder ernstige feiten dan in 1993 kan niet in het voordeel van eiser werken, omdat de feiten uit 1993 zodanig ernstig waren dat andere delicten al snel als minder ernstig te kwalificeren zijn. De recentere strafbare feiten zijn op zichzelf als ernstig aan te merken en hebben kwalijke gevolgen gehad voor de slachtoffers. Weliswaar is er een wijziging in het delictgedrag, maar daaruit kan dan nog geen positieve gedragsverandering worden afgeleid. Daar komt bij dat eisers banden met Nederland beperkt zijn gebleven. Eiser heeft geen betaald werk, doet ook geen vrijwilligerswerk en heeft beperkte sociale contacten omdat hij naar eigen zeggen mensen op afstand houdt. Hij neemt niet deel aan het verenigingsleven en is niet op enigerlei wijze maatschappelijk actief. Aan de andere kant is eiser wel bekend met de Vietnamese taal en cultuur en heeft hij connecties binnen de Vietnamese gemeenschap. Ook is eiser volwassen, bovengemiddeld intelligent en heeft hij geen gezondheidsproblemen, zodat hij kan worden geacht een bestaan op te bouwen in zijn land van herkomst.
14. Eiser voert daartegen het volgende aan. Hij heeft in de periode van juli 1993 tot en met april 1996 zedendelicten gepleegd. Daarbij was hij zich er niet van bewust dat hij iets strafbaars deed en verkeerde hij in de veronderstelling dat hij een relatie had met de slachtoffers. Van deze onjuiste denkbeelden is eiser door de TBS-behandeling genezen. De nadien gepleegde strafbare feiten staan in geen verhouding tot de eerdere feiten en dienen bovendien te worden bezien in de context van de situatie waarin hij zich destijds bevond. Eiser leefde op straat, had geen inkomen en kon nergens terecht. Sinds hij een woning heeft, een uitkering geniet en onder financieel bewind staat, heeft hij geen strafbare feiten meer gepleegd. Volgens eiser heeft verweerder al met al een onjuiste belangenafweging gemaakt door te miskennen dat hij gedurende het overgrote deel van zijn verblijf in Nederland geen strafbare feiten heeft gepleegd, dat hij voor de zeer ernstige feiten is behandeld en dat hij daarna nooit meer dezelfde feiten heeft gepleegd.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte niet in eisers voordeel heeft laten uitvallen. Allereerst kan worden vastgesteld dat verweerder aandacht heeft besteed aan alle hiervoor onder 12 benoemde richtsnoeren. Daarnaast heeft verweerder, anders dan in het oorspronkelijke besluit van 14 juli 2017, nadrukkelijk aandacht besteed aan de wijziging in eisers delictgedrag. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat deze wijziging niet kan worden uitgelegd in eisers voordeel. Hoewel vermogensdelicten naar hun aard minder ernstig zijn dan zedendelicten, zijn ook vermogensdelicten aan te merken als inbreuken op de openbare orde met ernstige gevolgen voor de slachtoffers. Dat eiser ten gevolge van een TBS-behandeling niet langer zedendelicten pleegt, is dan ook niet ten onrechte van beperkte betekenis geacht. Overigens neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ook is behandeld voor zijn gokverslaving maar dat hij kennelijk niet heeft geleerd hoe hij zijn financiën op een behoorlijke manier moet vormgeven.
16. Voor zover eiser aanvoert dat de oorzaak van de door hem gepleegde vermogensdelicten daarin was gelegen dat hij geen inkomen en geen onderdak had, en dat deze omstandigheden nu niet meer aan de orde zijn, heeft eiser dit verband niet aannemelijk gemaakt. Aldus kan niet worden vastgesteld dat eiser daadwerkelijk is gestopt met het plegen van vermogensdelicten of andere strafbare feiten vanwege de verbetering in zijn levensomstandigheden. Verder is de delictvrije periode slechts kort. Verweerder heeft aan een en ander dan ook geen wezenlijk gewicht hoeven toekennen.
17. Verweerder heeft met de motivering zoals opgenomen in het bestreden besluit kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse Staat bij bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het voortduren van zijn verblijfsrecht in Nederland. De intrekking van eisers verblijfsvergunning is dan ook een gerechtvaardigde inmenging in eisers privéleven. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.