ECLI:NL:RBDHA:2019:11900
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij meerderjarige broer op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Surinaamse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf bij zijn meerderjarige broer, die in Nederland verblijft vanwege medische redenen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser stelde dat er sprake was van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn broer, die onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt. De rechtbank oordeelde echter dat niet was aangetoond dat de normale banden tussen volwassen familieleden overstegen werden en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de aanvraag te herzien. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de noodzaak om nieuwe feiten aan te voeren in bezwaarprocedures.