ECLI:NL:RBDHA:2019:11869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
AWB 19/83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverwijzing van asielaanvraag van Iraakse nationaliteit met onvoldoende onderbouwd nieuw asielmotief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraakse nationaliteit. De rechtbank beoordeelde de aanvraag van de eiser tot verlening van een verblijfsvergunning, die eerder was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had eerder een uitspraak gedaan waarin het beroep van de eiser gegrond werd verklaard, maar deze uitspraak werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 augustus 2019 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en de rechtbank moest nu de zaak opnieuw beoordelen binnen de grenzen van het geding.

De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn nieuwe asielmotief onvoldoende concreet had aangevoerd. De eiser had gesteld dat hij bedreigd werd vanwege zijn interesse in het christelijke geloof, maar de rechtbank vond dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank wees erop dat de eiser geen concrete informatie had verstrekt over zijn contacten met christelijke vrienden en dat de documenten die hij had overgelegd niet op echtheid konden worden gecontroleerd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een kwetsbare minderheid was en dat hij evident bescherming nodig had.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, omdat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te staven en dat de door hem overgelegde documenten niet konden dienen als onderbouwing van zijn relaas. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/83
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1987, van Iraakse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. A.M.J.M. Louwerse),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. van Velzen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 oktober 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 3 maart 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 12 oktober 2017 heeft de enkelvoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats (AWB 17/7135) het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van de uitspraak. Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 20 december 2018 (201708813/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het door verweerder ingesteld hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 12 oktober 2017 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig W. Fadl, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank dient na terugwijzing de zaak te beoordelen en te beslissen binnen de grenzen van het geding, zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, en met inachtneming van het oordeel van de Afdeling.
2. Uit voormelde Afdelingsuitspraak van 20 december 2018 blijkt dat onderhavige zaak heeft teruggewezen, omdat de rechtbank de conclusies van het overgelegde iMMO [1] -rapport dient te beoordelen in samenhang met de andere redenen die verweerder heeft gegeven voor de ongeloofwaardigheid van het deel van het asielrelaas dat eiser met het iMMO-rapport wil staven.
Nieuw asielmotief
3. In de aanvullende gronden van 17 juli 2017 heeft eiser te kennen gegeven dat hij zich sinds tien maanden, dus sinds september 2016, in de bijbel en het christelijke geloof verdiept. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat hij in die periode bedreigd werd door landgenoten in het asielzoekerscentrum (AZC). Ook zou zijn moeder hem telefonisch hebben laten weten dat zijn stam in Irak op de hoogte was geraakt. Eiser heeft een ‘afstandneming en vogelvrijverklaring’ van zijn stam ontvangen, gedateerd op 28 juni 2017. Desgevraagd geeft eiser ter zitting aan dat hij sinds juli 2017 nog steeds problemen ondervindt door zijn interesse in het christelijke geloof. Eiser benadrukt dat hij niet is bekeerd, maar dat hem ten onrechte wordt toegedicht dat hij bekeerd is omdat hij zich in het christelijke geloof heeft verdiept. Zijn persoonlijke eigendommen zijn door zijn stam in Irak geconfisqueerd. Verder acht hij de kans groot dat hij de personen die hem eerder in het AZC bedreigden nogmaals tegenkomt. Hij verblijft daarom ook niet meer in een AZC, maar bij zijn vriendin.
4. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2019 [2] aangegeven hoe met een voor het eerst in beroep aangevoerd asielmotief moet worden omgegaan. Dit moet in beginsel op de voet van artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. Als het asielmotief te laat of onvoldoende concreet is aangevoerd, het meenemen daarvan ertoe kan leiden dat de afdoening van de zaak ontoelaatbaar wordt vertraagd. Indien dit het geval is, biedt artikel 83, derde lid, van de Vw 2000 de rechtbank de mogelijkheid een voor het eerst in beroep aangevoerd asielmotief buiten beschouwing te laten.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn asielmotief onvoldoende concreet heeft aangevoerd. Eiser heeft zijn interesse in het christendom en de bijbel en hoe zijn medebewoners van het AZC daarvan op de hoogte zouden zijn geraakt op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser heeft enkel gesteld dat hij christelijke vrienden of kennissen heeft en naar bijwoonlessen gaat. Eiser heeft niet concreet aangegeven om welke vrienden het gaat en geen inzicht gegeven in de aard en intensiteit van zijn contacten met die vrienden. Ook over de door hem genoemde bijwoonlessen heeft eiser geen concrete informatie verstrekt. De problemen die volgens eiser zouden zijn ontstaan, heeft hij enkel onderbouwd met een niet te verifiëren kopie van een vogelvrijverklaring. Het origineel is niet overgelegd. Eiser heeft ook niet nader geconcretiseerd wat de inhoud van de bedreigingen is geweest, noch aangegeven in welk opzicht hij nog steeds te vrezen heeft. Eiser heeft wel een proces-verbaal van aangifte overgelegd, waarin staat dat hij op [datum] 2017 met een mes is bedreigd door een medebewoner van het AZC. Enige relatie met eisers gestelde interesse in het christendom blijkt echter niet uit die aangifte. Eiser zou juist voor ‘vuile Sjiiet’ zijn uitgescholden, hetgeen er niet op wijst dat hij voor een bekeerling wordt gehouden. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser inmiddels meer dan twee jaar de tijd heeft gehad om zijn motief nader te concretiseren, maar dit heeft hij niet gedaan. Hij heeft om hem moverende redenen ook geen nieuwe asielaanvraag gedaan. Eerst ter zitting heeft eiser op vragen van de rechtbank het nieuwe asielmotief summierlijk nader toegelicht. Daarbij heeft eiser aangegeven dat het uitdrukkelijk niet zijn bedoeling is dat hij nogmaals door verweerder wordt gehoord overeenkomstig WBV 2018/10, omdat hij niet is bekeerd. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe zij, op basis van de uiterst geringe informatie die eiser tot nu toe heeft verstrekt, zich een oordeel zou kunnen vormen over het nieuwe asielmotief. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat hij evident bescherming behoeft, reeds omdat hij vanwege een toegedichte religie tot een kwetsbare minderheid zou behoren. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek te schorsen teneinde eiser en verweerder in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over het nieuwe asielmotief, nu beide partijen daar al meer dan twee jaar de tijd voor hebben gehad. De rechtbank laat daarom dit motief met toepassing van artikel 83, derde lid, van de Vw 2000 buiten beschouwing.
De situatie in Bagdad
6. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat in Bagdad sprake zou zijn van een van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [3] , laten vallen. Deze grond wordt daarom niet meer besproken.
Beroep op arresten Alheto en Torubarov
7. Anders dan eiser, leest de rechtbank in het arrest Alheto [4] niet dat Europese wet- en regelgeving er aan in de weg staan dat verweerder hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank. Eisers betoog, dat uit het arrest Torubarov volgt dat de rechtbank haar beslissing in de plaats moet stellen van het besluit van verweerder en de uitspraak van de Afdeling, volgt de rechtbank evenmin. Anders dan in het arrest, is in deze zaak geen sprake van het negeren of niet naleven van een rechterlijke uitspraak door het bestuursorgaan. Verweerder heeft enkel gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitspraak van de rechtbank.
Geloofwaardigheid van het relaas
8.1
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanaf 1 januari 2013 werkte als privéchauffeur voor een Iraakse officier, [de persoon] . Begin maart 2013 kwam eiser erachter dat deze officier tegen betaling terroristen uit detentie hielp ontsnappen. Eiser heeft de officier hiermee geconfronteerd, waarop de officier eiser vroeg zich bij hem aan te sluiten. Toen eiser dit weigerde en vertelde dat hij zou stoppen met zijn werkzaamheden voor hem, heeft de officier eiser beschoten waarop eiser een schampschot in zijn been opliep. Eiser heeft kunnen ontkomen, maar werd de volgende dag opgebeld door de officier. Eiser weigerde wederom samen te werken. Diezelfde avond trof eiser een dreigbrief van de [organisatie] ’ aan in zijn brievenbus. Op de volgende dag heeft eiser aangifte gedaan bij de politie. Vervolgens zijn winkels van de vader van eiser beklad en in brand gestoken en later ook eisers auto. De rechter heeft eiser geadviseerd de zaak te laten rusten en zichzelf en zijn familie in veiligheid te brengen. Eiser is vervolgens gevlucht.
8.2
Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser het iMMO gevraagd medisch onderzoek te verrichten. Op 22 augustus 2017 heeft het iMMO een rapport uitgebracht. Het iMMO concludeert dat het litteken op het been van eiser typerend is voor een schampschot onder de omstandigheden zoals gesteld in het relaas van eiser en zoals die ook aansluitend aan de anamnese zijn gereconstrueerd.
9.1
Verweerder heeft uit het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
a) de identiteit, nationaliteit en herkomst;
b) de werkzaamheden als privéchauffeur en de daaruit voortvloeiende problemen.
9.2
Verweerder vindt element a) geloofwaardig. Ten aanzien van element b) acht verweerder geloofwaardig dat eiser twee maanden werkzaam is geweest als privéchauffeur voor de officier, dat eiser een schampschotwond heeft opgelopen en dat eiser in staat was met die wond te rennen. Verweerder gelooft echter niet dat eiser een confrontatie had met de officier, dat de officier op eiser heeft geschoten, dat eiser vervolgens bedreigd is door de officier en alle problemen sindsdien.
10.1
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde documenten niet kunnen dienen als een onderbouwing van eisers relaas. De documenten die eiser heeft ingebracht zijn slechts kopieën die niet op echtheid kunnen worden gecontroleerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom aan de documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht zou willen zien.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder element b) niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft in dit kader van belang kunnen achten dat het niet aannemelijk is dat eiser als chauffeur en bovendien nog maar net in dienst, een officier aanspreekt op zijn handelen in een land als Irak waar een sterke hiërarchie heerst. De stelling van eiser dat hij niet wist met wat voor een persoon hij te maken had, heeft verweerder niet hoeven te volgen. Eiser wist immers dat zijn baas een hooggeplaatste officier was. Daarnaast acht de rechtbank het met verweerder bevreemdingwekkend dat een hooggeplaatst officier een telefoongesprek over zijn illegale praktijken voert in het bijzijn van zijn chauffeur, die hij nog maar kort kent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eisers betoog dat de officier dronken zou zijn en dat de officier daarom niet bewust was van hetgeen hij zei, niet gevolgd kan worden. Uit eisers relaas volgt immers dat de officier meermalen eiser heeft aangeboden om zich bij zijn netwerk aan te sluiten.
10.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de verklaringen met betrekking tot de dreigbrief van de [organisatie] niet aannemelijk zijn. Verweerder heeft aangegeven dat de organisatie die de dreigbrief stuurde op dat moment niet meer actief was onder de benaming die op de dreigbrief staat. Eisers verwijzing naar enkele YouTube-filmpjes over de betreffende organisatie, doen daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ook is niet gebleken dat er een connectie bestaat tussen de officier en de genoemde organisatie. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat de dreigbrief niet kan dienen als een onderbouwing van de gestelde problemen met de officier.
10.4
Het standpunt van eiser dat verweerder geen tegenstrijdigheden noemt en niet verwijst naar objectieve bronnen, maar slechts gebruik maakt van woorden als ‘ongerijmd’, ‘niet valt in te zien’ en ‘bevreemdingwekkend,’ slaagt niet. Een relaas kan ook ongeloofwaardig bevonden worden op de basis dat het ongerijmd en bevreemdingwekkend is en niet alleen indien er tegenstrijdigheden zijn. Verweerder heeft voldoende concreet aangegeven welke delen van het relaas ongerijmd en bevreemdingwekkend zijn en dit ook voldoende gemotiveerd.
10.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser met betrekking tot element b) ongeloofwaardig is.
11. Nu verweerder de problemen die voortvloeiden uit zijn werk als privéchauffeur, met het oog waarop eiser het iMMO-rapport heeft overgelegd, deugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig heeft geacht en eiser dit deel van het asielrelaas onvoldoende heeft gestaafd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport geen sterke aanwijzing vormt in de zin van het arrest R.C. tegen Zweden [5] .
12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (het iMMO).
3.Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:584.
5.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 9 maart 2010, JV 2010/147.