ECLI:NL:RBDHA:2019:11849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
C/09/580219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de gevraagde voorzieningen in kort geding betreffende aanhouding van vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, aangeduid als '[eiseres]', vorderde de tenuitvoerlegging van haar vrijheidsstraf aan te houden. Eiseres was eerder door het hof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Haar cassatieberoep was niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de veroordeling onherroepelijk was geworden. Eiseres voerde aan dat detentie haar sociale leven zou ontwrichten en dat zij meer tijd nodig had om orde op zaken te stellen voor haar en haar kinderen, en dat haar psychische problematiek een belemmering vormde voor detentie.

De Staat der Nederlanden, gedaagde in deze procedure, voerde verweer en stelde dat eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres gebruik had kunnen maken van de rechtsgang bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), en dat deze procedure voldoende waarborgen bood. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen rol meer was weggelegd voor de burgerlijke rechter en dat de gevraagde voorzieningen moesten worden geweigerd. Eiseres werd veroordeeld in de kosten van het geding, die door de Staat waren begroot op € 1.619,--.

Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham en is een belangrijke uitspraak in het kader van de rechtsgang bij de RSJ en de mogelijkheden voor gedetineerden om bezwaar te maken tegen oproepbrieven.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/580219 / KG ZA 19-891
Vonnis in kort geding van 27 september 2019
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.L.A. Rijndorp te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door de Staat overgelegde pleitnotities.
1.2.
Op 27 september 2019 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 7 oktober 2019.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is bij arrest van 19 juli 2016 door het hof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het cassatieberoep van [eiseres] tegen dit arrest is niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de veroordeling onherroepelijk is geworden.
2.2.
Op 26 oktober 2017 is aan [eiseres] een oproepbrief gestuurd. In november 2017 heeft de advocaat-generaal [eiseres] een uitstel van vier maanden verleend. Een in diezelfde periode ingediend gratieverzoek van [eiseres] is op 10 april 2018 afgewezen.
2.3.
Op 16 augustus 2018 is een nieuwe oproepbrief aan [eiseres] verstuurd. Daartegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De voorzitter van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft het schorsingsverzoek op 19 september 2018 afgewezen. Het beroep is op 25 september 2018 door de beroepscommissie afgewezen.
2.4.
Een nieuw gratieverzoek van [eiseres] is op 7 augustus 2019 afgewezen. Op 13 augustus 2019 is een oproepbrief aan [eiseres] verstuurd om zich op 24 september 2019 te melden bij de penitentiaire inrichting. Tegen die oproep heeft [eiseres] op 13 september 2019 bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is ongegrond verklaard, omdat het niet binnen zeven dagen na de oproepbrief was ingediend. Tegen deze beslissing heeft [eiseres] beroep ingesteld bij de RSJ. Vanwege deze procedure bij de RSJ is de melddatum van [eiseres] verschoven naar 1 oktober 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – de tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde vrijheidsstraf aan te houden totdat zij orde op zaken heeft gesteld in haar leven en in een voor haar gunstige periode zich kan aanmelden, met inachtneming van het advies van haar psychiater, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. Als [eiseres] zich moet melden bij de penitentiaire inrichting, vreest zij dat haar (sociale) leven zal worden ontwricht. [eiseres] dreigt door de detentie haar kinderen, woning en inkomen kwijt te raken. [eiseres] draagt de zorg voor haar kinderen, die niet zonder haar kunnen leven. Zij heeft ten minste meer tijd nodig om orde op zaken te stellen voor haar en haar kinderen en een regeling te treffen voor al haar schulden. Daarnaast heeft [eiseres] ernstige psychische problematiek op basis waarvan zij onder behandeling staat van een psychiater. Volgens de psychiater kan deze behandeling niet worden onderbroken.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De Staat heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Beoordeeld dient dan ook te worden of een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, waarin [eiseres] een met het kort geding vergelijkbaar resultaat op korte termijn kan bereiken. Dat is het geval. Daartoe is het volgende redengevend.
4.2.
[eiseres] kan tegen de oproepbrieven bezwaar maken bij de selectiefunctionaris, waarna beroep openstaat bij de beroepscommissie van de RSJ. [eiseres] heeft ook meermaals van deze mogelijkheden gebruik gemaakt. Naar vaste jurisprudentie moet de procedure bij de RSJ worden aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen de weg naar de burgerlijke rechter afsluit. Dat [eiseres] het niet eens is met de ongegrondverklaring van haar laatste bezwaar, vanwege het niet tijdig indienen daarvan, maakt het voorgaande niet anders. Het is immers niet aan de burgerlijke rechter om die beslissing te toetsen. Het door [eiseres] hiertegen bij de RSJ ingestelde beroep zal naar verwachting vóór 1 oktober 2019 tot een uitspraak leiden. Daarmee moet worden aangenomen dat [eiseres] op voldoende korte termijn over een beslissing zal beschikken, nog daargelaten dat de Penitentiaire Beginselenwet de mogelijkheid biedt om een schorsingsverzoek in te dienen. Gelet hierop is voor de voorzieningenrechter geen rol meer weggelegd.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- weigert de gevraagde voorzieningen;
- veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op
€ 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
- bepaalt dat [eiseres] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2019.
hvd