Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
5.De beslissing
€ 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, aangeduid als '[eiseres]', vorderde de tenuitvoerlegging van haar vrijheidsstraf aan te houden. Eiseres was eerder door het hof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Haar cassatieberoep was niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de veroordeling onherroepelijk was geworden. Eiseres voerde aan dat detentie haar sociale leven zou ontwrichten en dat zij meer tijd nodig had om orde op zaken te stellen voor haar en haar kinderen, en dat haar psychische problematiek een belemmering vormde voor detentie.
De Staat der Nederlanden, gedaagde in deze procedure, voerde verweer en stelde dat eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres gebruik had kunnen maken van de rechtsgang bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), en dat deze procedure voldoende waarborgen bood. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen rol meer was weggelegd voor de burgerlijke rechter en dat de gevraagde voorzieningen moesten worden geweigerd. Eiseres werd veroordeeld in de kosten van het geding, die door de Staat waren begroot op € 1.619,--.
Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham en is een belangrijke uitspraak in het kader van de rechtsgang bij de RSJ en de mogelijkheden voor gedetineerden om bezwaar te maken tegen oproepbrieven.