ECLI:NL:RBDHA:2019:11666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verantwoordelijkheid van de parkeerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de gemeente Alphen aan den Rijn. Eiser had op 27 februari 2019 geparkeerd op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats, maar had de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan. Eiser stelde dat hij meerdere pogingen had gedaan om de parkeerbelasting te betalen, maar dat de transacties waren afgebroken. Hij ontving een uitdraai uit de automaat die hij als bewijs van betaling beschouwde, maar de rechtbank oordeelde dat dit document niet als bewijs van betaling kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichting om de parkeerbelasting te betalen, ondanks zijn goede intenties en pogingen om te betalen. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om te controleren of de verschuldigde belasting daadwerkelijk is betaald, ongeacht de omstandigheden rondom de betaalautomaat. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E. Schotte, in aanwezigheid van griffier R. Vijverberg, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/2990

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 mei 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Westerman.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is of aan eiser terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd wegens het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] op 27 februari 2019, omstreeks 15.12 uur, op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de [straat] te Alphen aan den Rijn. Niet in geschil is dat eiser parkeerbelasting was verschuldigd en dat deze niet was voldaan.
2. Eiser stelt dat hij meerdere malen heeft geprobeerd om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen en in de veronderstelling verkeerde dat deze uiteindelijk ook was betaald. Nadat bij gebruik van zijn betaalpas de transactie tot tweemaal toe werd afgebroken, kreeg eiser bij het contactloos betalen geen foutmelding en vervolgens de vraag of hij een betaalbewijs wilde waarna hij een uitdraai uit de automaat ontving. Hierdoor mocht hij erop vertrouwen dat de verschuldigde parkeerbelasting betaald was. Hoewel er ten tijde van de laatste betaalpoging geen zichtbaar defect aan de parkeerautomaat was, bleek uit navraag bij de gemeente dat de betreffende automaat een tijdelijke automaat was waarvan de software mogelijk verouderd was. Van bewust niet betalen is geen sprake.
3. Vaststaat dat eiser heeft geparkeerd zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan en dat hij (ten minste) drie pogingen heeft gedaan de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Hoewel eiser bij de derde poging een ‘betaalbewijs’ ontving, kan hij daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat de parkeerbelasting ook daadwerkelijk was betaald. Op het betaalbewijs staat immers expliciet en in hoofdletters vermeld “dit is geen parkeerkaart” en “afgebroken transactie”. Eiser had bij bestudering van het ‘betaalbewijs’ dan ook direct kunnen zien dat de betaling niet was gelukt. Verder is gesteld noch gebleken dat eiser een parkeerkaart heeft ontvangen. Dat eiser er niettemin vanuit ging dat de transactie was geslaagd, komt onder die omstandigheden voor zijn risico. Het is immers de verantwoordelijkheid van de parkeerder om te controleren dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald.
4. Verweerder heeft verklaard dat de betreffende parkeerautomaat in storing verkeerde. Dit maakt echter niet dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Op de parkeerautomaat is aangegeven dat bij een storing betaald moet worden bij de dichtstbijzijnde automaat. De omstandigheid dat eiser niet op zoek is gegaan naar een andere parkeerautomaat omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij had betaald, dient voor zijn risico te blijven.
5. Uit de gang van zaken en eisers verklaring daarover ter zitting leidt de rechtbank af dat eiser van goede wil was en wel degelijk parkeerbelasting wilde betalen. Nu de parkeerbelasting een objectieve belasting is, is de vraag of eiser te goeder trouw heeft gehandeld echter niet relevant.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.