ECLI:NL:RBDHA:2019:11665
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot aanpassing van detentiestraf in kort geding na Belgische veroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, verblijvende in een penitentiaire inrichting, en de Staat der Nederlanden. De eiser vorderde dat de Staat bij de tenuitvoerlegging van een door de Belgische rechter opgelegde gevangenisstraf rekening zou houden met een eerdere faseerdatum en VI-datum. De eiser was in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De eiser stelde dat de opgelegde straf niet was aangepast naar Nederlandse maatstaven, wat volgens hem onrechtmatig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bodemrechter reeds had beslist over de erkenning van de Belgische uitspraak en dat de Staat gebonden was aan dit oordeel. De voorzieningenrechter kon niet afwijken van de eerdere beslissing van de bodemrechter, tenzij er sprake was van een duidelijke misslag of wijziging van omstandigheden, wat niet het geval was. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.