Op 4 november 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het verzoek tot wraking was ingediend op 7 oktober 2019, maar de omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen, waren de verzoeker al bekend sinds respectievelijk 5 december 2018, 10 januari 2019 en 3 juli 2019. De verzoeker heeft geen redelijke verklaring gegeven voor het lange tijdsverloop tussen het bekend worden van deze omstandigheden en het indienen van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker in eerdere correspondentie met de kantonrechter niet expliciet de onpartijdigheid van de kantonrechter in twijfel had getrokken, noch had hij eerder om wraking verzocht. De verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van de juiste procedure en dat hij dacht dat een wrakingsverzoek op elk moment kon worden ingediend, zolang er nog geen einduitspraak was gedaan. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat een gebrek aan juridische kennis geen aanvaardbaar excuus is voor het late indienen van het verzoek.
De wrakingskamer heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.