ECLI:NL:RBDHA:2019:11584
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Terugverwijzing in vreemdelingenzaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. Eiser, die de Eritrese nationaliteit heeft, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 augustus 2018, waarin zijn aanvraag voor een mvv werd afgewezen. De rechtbank had eerder, op 20 december 2018, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Dit besluit werd echter door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 mei 2019 terugverwezen naar de rechtbank, waarbij de Afdeling oordeelde dat de rechtbank in eerste aanleg niet correct had geoordeeld over de werkinstructies van verweerder.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat hij zijn identiteit niet voldoende had kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv, omdat hij geen substantieel bewijs had overgelegd om zijn identiteit en familierechtelijke relatie te onderbouwen. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek, aangezien eiser geen documenten had overgelegd die zijn identiteit konden bevestigen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat verweerder terecht had afgezien van het horen van eiser, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.