ECLI:NL:RBDHA:2019:11565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
NL19.22682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onjuiste informatie en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Libische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 26 juni 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser onjuiste informatie had verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vaag, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnt. De eiser voerde aan dat de staatssecretaris een taalanalyse had moeten aanbieden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om dit te doen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet, omdat de eiser opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt.

De rechtbank oordeelde verder dat, hoewel er een gebrek was in de procedure met betrekking tot de schorsende werking van het beroep, dit gebrek niet tot nadelige gevolgen voor de eiser had geleid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.22682

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 24 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.22683, plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 26 juni 2019 een asielaanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat hij gevaar loopt in zijn land van herkomst, omdat zijn vader en ooms aanhangers zijn van Al-Qadhafi. De revolutionairen zouden hem willen vermoorden, omdat hij de oudste zoon is.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft twee relevante elementen vastgesteld, de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser en de problemen met de revolutionairen. Het relevante element nationaliteit, identiteit en herkomst is door verweerder niet geloofwaardig geacht, omdat eiser willens en wetens onjuiste informatie heeft verschaft en omdat eiser vaag, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard. Omdat eiser zijn nationaliteit, identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, komt verweerder niet toe aan de beoordeling van de gestelde problemen met de revolutionairen.
3. Eiser voert aan dat verweerder een taalanalyse had moeten aanbieden, nu verweerder twijfelt over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Voorts voert eiser aan dat de onjuiste afdoeningsmodaliteit is gekozen, omdat niet aan de hand van objectieve verifieerbare bronnen kan worden vastgesteld dat eiser valse informatie heeft verschaft. Tot slot voert eiser aan onder verwijzing naar het arrest Gnandi [1] , dat hem ten onrechte geen vertrektermijn is gegund en dat ten onrechte schorsende werking is onthouden aan het instellen van beroep.
Beoordeling
4. Verweerder heeft niet ten onrechte de identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft niet bestreden dat hij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt en dat hij vaag, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting erkend dat de afgelegde verklaringen door eiser aanleiding geven om te twijfelen aan de verstrekte informatie. De enkele stelling dat hij ook juiste antwoorden heeft gegeven, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
5. Dat verweerder gehouden is om bij twijfel een taalanalyse aan te bieden volgt de rechtbank niet. Verweerder kan eiser in zijn bewijslast - om de omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een vergunning aannemelijk te maken [2] - tegemoet komen, maar verweerder is daartoe niet verplicht. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling [3] van 21 juli 2014 [4] .
6. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan verweerder de asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond als eiser verweerder heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag kunnen afdoen op deze grond en zij overweegt daartoe als volgt.
7. Eiser heeft willens en weten onjuiste informatie verschaft. Eiser heeft immers in eerste instantie een onjuiste geboortedatum opgegeven. Voorts heeft eiser in eerste instantie onjuiste informatie verstrekt over de wijk waarin hij is geboren. Daarover heeft eiser verklaard dat hij expres foutieve informatie heeft verstrekt, omdat hij had gehoord dat hem dat zou helpen [5] . Dit blijft voor zijn rekening en risico. Ook heeft eiser verklaard dat hij tweemaal in contact is geweest met de politie in verband met het stelen van eten. Volgens verweerder blijkt echter uit het proces-verbaal van de politie van 21 augustus 2019 dat het contact met de politie in ieder geval een keer verband hield met het overtreden van de Opiumwet. Dit is door eiser niet bestreden.
8. Uit het arrest Gnandi volgt dat een rechtsmiddel tegen een terugkeerbesluit van rechtswege schorsende werking moet hebben. Uit het bestreden besluit blijkt dat dit niet enkel inhoudt een afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond, maar ook een terugkeerbesluit. Er is in het bestreden besluit aan eiser geen vertrektermijn gegund, en bepaald dat hij onmiddellijk Nederland dient te verlaten. Tevens is niet ondubbelzinnig bepaald dat het instellen van beroep geen schorsende werking heeft. Dat is in strijd met de verplichtingen zoals die voortvloeien uit het arrest Gnandi. De rechtbank zal dit gebrek echter passeren, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad [6] . Niet is gebleken dat eiser is uitgezet of dat de opvang is beëindigd.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond
10. Gelet op het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, ten bedrage van € 1.024,00
(duizendvierentwintig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465
2.Artikel 31, eerste lid, van de Vw (Vreemdelingenwet 2000)
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Pagina 6 van het aanmeldgehoor
6.Artikel 6:22 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht)