ECLI:NL:RBDHA:2019:11477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
09-118977-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweer na steekincident in trein

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 mei 2019 in een trein tussen Rotterdam en Den Haag een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft zich verdedigd tegen een aanval van het slachtoffer door hem met een mes in de hals te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin zij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van geweld door de verdachte proportioneel was, gezien de omstandigheden waaronder de aanval plaatsvond. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de proportionaliteit en subsidiariteit van zelfverdediging in geweldsituaties te beoordelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/118977-19 en 10-183038-18 (tul)
Datum uitspraak: 29 oktober 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Nieuwersluis” te Nieuwersluis.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 augustus 2019 (pro forma) en 15 oktober 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. N. Aydogan-Kütük naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 16 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 16 mei 2019 kreeg de politie de melding dat er in een rijdende trein tussen Rotterdam en Den Haag een mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Op station Hollands Spoor te Den Haag hebben de politie en ambulancepersoneel de trein betreden. In de trein aangekomen, zagen de verbalisanten een man onderuit gezakt op een bankje zitten. De man, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) , is met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Een arts heeft geconstateerd dat er sprake was van ernstig bloedverlies wegens letsel aan de halsslagader van het slachtoffer.
Op aanwijzingen van een getuige in de trein is de verdachte aangehouden. De verdachte heeft bij haar aanhouding verklaard dat ze ruzie had met het slachtoffer, dat ze een mes had gepakt en dat ze hem had neergestoken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de bewezenverklaring.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De verdachte heeft bekend dat zij op 16 mei 2019 [slachtoffer] in zijn hals heeft gestoken met een mes. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 33-42;
- het proces-verbaal van verhoor aangever, p. 67-70;
- een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van [slachtoffer] , d.d.
15 juni 2019, opgesteld door [arts] , p. 106-107.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 16 mei 2019 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De verdachte komt daarom een beroep op noodweer toe, zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen, maar deze aanranding waarbij enig geweld tegen verdachte werd gebruikt was niet zodanig dat het steken met een mes in de hals als een afdoende verdedigingsmaatregel kan worden aangemerkt. Dat betekent dat de verdachte disproportioneel heeft gehandeld, en dat zij geen geslaagd beroep op noodweer kan doen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn hals heeft gestoken, moet beoordeeld worden of en in hoeverre de overige feiten en omstandigheden een beroep op noodweer van de verdachte rechtvaardigen. De rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden gelet op het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag wat de precieze toedracht is geweest van het letsel bij [slachtoffer] . Behalve de verdachte en [slachtoffer] zijn er geen ooggetuigen van het steekincident op 16 mei 2019.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
De verdachte heeft in haar verhoren bij de politie verklaard dat zij in de trein door [slachtoffer] , met wie zij samen reisde, werd uitgescholden waarna ze van hem wegliep. [slachtoffer] liep achter haar aan en probeerde haar te slaan. De verdachte probeerde [slachtoffer] hierop weg te duwen, wat haar niet lukte omdat [slachtoffer] te sterk was. Vervolgens werd de verdachte door [slachtoffer] op de grond geduwd en kwam hij bovenop haar zitten. Terwijl [slachtoffer] op haar zat, bleef hij haar stompen. De verdachte heeft eerst geprobeerd zichzelf te verweren met haar tas en haar armen, en zij heeft tegen [slachtoffer] meermalen gezegd: “Ga weg!” en zij heeft om hulp geschreeuwd. Vervolgens heeft ze uit haar tas een mes gegrepen en [slachtoffer] in zijn nek gestoken. De verdachte heeft verklaard dat ze dit mes bij zich had om fruit en groente mee te snijden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het steekincident heeft plaatsgevonden in het gedeelte waar de in- en uitgang van de trein is en waar palen staan waar men zich aan kan vasthouden (hierna: het balkon). Bij de verdachte is een bult geconstateerd op het voorhoofd en op de foto op haar ID-Staat is te zien dat zij een blauw en dik oog heeft.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij en de verdachte een woordenwisseling hadden in de trein. Naar zijn idee is er geen sprake geweest van een handgemeen. [slachtoffer] had zich van verdachte verwijderd naar de grote eersteklas coupe en zat daar op een stoel en werd ineens van achteren door de verdachte in zijn nek gestoken.
In deze zaak hebben twee getuigen een verklaring afgelegd, zij zaten in de grote eersteklas coupé. Geen van hen heeft het steekincident gezien. [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte en [slachtoffer] bij Rotterdam Centraal een woordenwisseling hadden in de trein. [getuige 1] hoorde dat zij hard schreeuwden en dat de ruzie steeds verder leek te escaleren. Op enig moment hoorde [getuige 1] de vrouw meerdere keren hard gillen. [getuige 2] heeft verklaard dat hij rumoer hoorde uit een van de kleinere stiltecoupes. Hij hoorde een man en een vrouw tegen elkaar schreeuwen. Het geschreeuw werd steeds luider en op enig moment hoorde [getuige 2] een aantal doffe klappen, waarbij hij de indruk had dat er werd geslagen. Hij kon niet zien wie er werd geslagen. Op dat moment heeft hij het alarmnummer 112 gebeld.
In de trein heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn door het hele gangpad van de grote eersteklas coupé en op het balkon vele bloedsporen aangetroffen. In de beide stiltecoupes is één enkele druppel bloed aangetroffen. Op het balkon is de oorbel van de verdachte gevonden.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte en [slachtoffer] zich hebben verplaatst van de twee kleine stiltecoupés in de eerste klas naar het balkon van de trein. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat het steekincident heeft plaatsgevonden in het balkongedeelte van de trein. In dit gedeelte zijn bloedsporen en de oorbel van de verdachte gevonden. Dit scenario strookt ook met de verklaring van de verdachte dat zij [slachtoffer] gestoken heeft in het gedeelte waar de in- en uitgang van de trein is en waar palen staan waar mensen zich aan vast kunnen houden.
Voorts gaat de rechtbank uit van de verklaring van de verdachte ten aanzien van de aanval van [slachtoffer] . Daartoe acht de rechtbank het volgende redengevend. De verdachte heeft meerdere malen consequent en gedetailleerd verklaard dat de verdachte haar geduwd heeft waardoor zij op de grond viel en vervolgens op haar is gaan zitten en haar heeft geslagen met zijn vuisten. De verdachte heeft zich geprobeerd te beschermen door haar tas voor zich te houden en zich af te weren met haar armen, maar toen dit niet lukte heeft zij het mes uit haar tas gepakt en [slachtoffer] in zijn hals gestoken, zo verklaart zij. De getuigenverklaringen en het letsel van de verdachte onderschrijven deze verklaring van de verdachte. De verklaring van [slachtoffer] dat hij na ruzie met verdachte van haar was weggelopen en op een stoel zat in de grote eersteklascoupé waarna hij door de verdachte werd gestoken vindt, daarentegen geen steun in de getuigenverklaringen, maar ook niet in de bloedsporen op het balkon. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] daarom niet plausibel.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen lijf waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ofwel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
Uit de gekozen geweldsvorm (het steken met een mes), in relatie tot de geweldshandelingen van [slachtoffer] komt de rechtbank tot de slotsom dat het door de verdachte toegepaste geweld is gebleven binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De proportionaliteitseis bij noodweer strekt ertoe dat een gedraging niet straffeloos is indien die gedraging - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Voor de subsidiariteitseis toetst de rechtbank of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en ook moeten onttrekken, waarbij geldt dat voor het onttrekken een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan.
[slachtoffer] heeft terwijl hij op de verdachte zat haar kennelijk meerdere malen met gebalde vuist in het gezicht geslagen waaraan de verdachte letsel heeft overgehouden. De verdachte heeft hem eerst geprobeerd af te weren met haar tas en armen, wat haar niet lukte. Ook heeft zij [slachtoffer] meermalen gezegd dat hij weg moest gaan en om hulp geschreeuwd. Vervolgens heeft zij in haar tas gegrepen, het mes gevonden en daarmee de verdachte in zijn hals gestoken. De verdachte heeft dus alvorens met het mes in de hals van [slachtoffer] te steken, eerst gepoogd een minder verstrekkend verdedigingsmiddel toe te passen.
De rechtbank heeft vervolgens onder ogen gezien of van de verdachte gevergd kon worden dat zij minder vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] zou hebben geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank kon niet van de verdachte verwacht worden dat zij, op hetzelfde moment dat zij door [slachtoffer] in haar gezicht werd gestompt terwijl hij bovenop de verdachte zat, rustig na zou denken over de vraag waar zij zou steken en vervolgens zou kiezen voor een inzet die mogelijk niet effectief zou zijn. De rechtbank heeft hierbij ook de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. Een psycholoog en psychiater hebben over de verdachte geconcludeerd dat zij zwakbegaafd cognitief functioneert en makkelijk uit balans te brengen is. De rechtbank heeft ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting gemerkt dat de verdachte beperkt is in de communicatie en zichzelf lastig kan uiten. De rechtbank is aldus van oordeel dat het voor deze verdachte niet mogelijk was om nog een ander (lichter) verdedigingsmiddel te gebruiken tegen de aanval van [slachtoffer] .
Het uitoefenen van geweld, dat heeft bestaan uit het eenmalig steken met een mes in hals van [slachtoffer] , acht de rechtbank dan ook, gezien de ernst van de aanranding, proportioneel.
Gebleken is dat de verdachte werd aangevallen door [slachtoffer] terwijl zij zich op het balkon van een rijdende trein bevond en [slachtoffer] bovenop haar zat. De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden niet van de verdachte gevergd kon worden om zich op andere wijze aan de gewelddadige situatie te onttrekken. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte uit noodweer gehandeld heeft. Dit leidt ertoe dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 13.396,50.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met 50% verminderd dient te worden gezien de mate van eigen schuld van de benadeelde partij.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met het eigen aandeel van de benadeelde partij en verzocht tot afwijzing van de vordering voor wat betreft de immateriële schade.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte van het haar tenlastegelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding en wordt hij veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

6.De vordering tenuitvoerlegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 27 november 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te weten gevangenisstraf voor de duur van dertien dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank de verdachte van het haar tenlastegelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis onder parketnummer 10-183038-18.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Doornekamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 199).