ECLI:NL:RBDHA:2019:11321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/566968 / HA RK 19-51
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van de Nederlandse nationaliteit door toepassing van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, geboren in 1975 te Suriname, die stelt dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van de Toescheidingsovereenkomst (TOS) tussen Nederland en Suriname. Verzoekster heeft kort na haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verloren en heeft nooit de nationaliteit herwonnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak van de Hoge Raad, waar verzoekster zich op beroept, niet van toepassing is op haar situatie. De rechtbank overweegt dat de uitzonderingsgronden van artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet van toepassing zijn, omdat deze pas in werking traden na het verlies van het Nederlanderschap door verzoekster. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en wijst het verzoek af. De proceskosten worden niet toegewezen aan verzoekster.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 19-51
Zaaknummer: C/09/566968
Datum beschikking: 22 oktober 2019

Beschikking op het op 18 januari 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

verzoekster,
wonende te Suriname,
advocaat: mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 5 maart 2019 van de zijde van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie van 7 mei 2019.
Op 24 september 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij
zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat. Namens de IND was aanwezig mr. J.A.M. van der Klis, waarnemend voor mr. Reckers.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, een en ander met compensatie van de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

- Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1975 te Suriname.
  • Verzoekster verkreeg bij geboorte de Nederlandse nationaliteit door afstamming van haar (op dat moment) Nederlandse vader ex artikel 1 sub a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI).
  • Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk en trad de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) in werking.
  • Verzoekster en haar ouders woonden op 25 november 1975 in Suriname. Verzoekster volgde daarom als minderjarige van rechtswege haar vader in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit en het verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van de verdragsbepalingen van de TOS.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoekster had tijdens haar minderjarigheid gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren en ook ten tijde van de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit haar hoofdverblijf in Suriname zodat zij op grond van artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Verzoekster stelt dat de TOS niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 15 lid 2 RWN. Verzoekster verwijst in dat verband ook naar de uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2015:1749. Voorts stelt verzoekster dat zij pas na haar echtscheiding wist dat zij geen Nederlandse was. Dat verzoekster geen Nederlandse is belemmert haar om voor haar moeder, die extra zorg nodig heeft en in Nederland woont, te zorgen. Nu verblijft verzoekster drie maanden per jaar met een visum in Nederland. Als verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft kan verzoekster meer zorg voor haar moeder op zich nemen. Verzoekster stelt dat aan deze bijzondere omstandigheden het gevolg moet worden verbonden dat de uitzonderingsgronden van artikel 15 lid 2 RWN op haar van toepassing zijn.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoekster er ten onrechte van uit gaat dat zij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15 lid 1 onder a RWN. Op 25 november 1975, de datum dat verzoekster het Nederlanderschap verloor, werd het Nederlands nationaliteitsrecht bepaald door de WNI. De RWN is pas op 1 januari 1985 in werking getreden. Het is daarom niet mogelijk dat verzoekster op grond van artikel 15 sub a dan wel enige andere bepaling in de RWN het Nederlanderschap heeft verloren. De TOS heeft rechtstreekse werking en op grond van de bepalingen in de TOS is het verlies van het Nederlanderschap ingetreden. Verzoekster beroept zich op de uitzonderingsbepaling van artikel 15 lid 2 RWN. Echter, die bepaling is pas op 1 april 2003 in werking getreden en heeft geen betrekking op het verlies van Nederlanderschap dat voor die datum heeft plaatsgevonden op grond van de TOS dan wel artikel 15 lid 1 onder a RWN of artikel 15 sub a RWN oud, zodat verzoekster geen beroep kan doen op artikel 15 lid 2 RWN. Zelfs als het verlies van het Nederlanderschap en de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit door verzoekster op grond van de TOS na 1 april 2003 had plaatsgevonden, dan nog zou de uitzondering van artikel 15 lid 2 RWN in strijd zijn met de bepalingen uit de TOS en derhalve niet van toepassing zijn aangezien de bepalingen van het verdrag op grond van artikel 94 Grondwet voorrang hebben boven nationale wettelijke bepalingen. Uit artikel 15a sub b RWN volgt ook dat indien een persoon het Nederlanderschap heeft verloren op grond van de TOS, die persoon het Nederlanderschap niet heeft verloren op grond van de RWN en is artikel 15 lid 2 niet van toepassing, aldus de IND. Tenslotte ziet de uitspraak van de Hoge Raad, waarnaar verzoekster verwijst, op een andere situatie dan die van verzoekster.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat verzoekster kort na haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van de TOS. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster nadien de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen, laat staan weer verloren. De uitspraak van de Hoge Raad waarop verzoekster een beroep heeft gedaan (ECLI:NL:HR:2015:1749) heeft betrekking op een andere situatie dan die hier ter beoordeling voorligt. Om te beginnen is in die casus wel sprake van een verkrijging van de Nederlandse nationaliteit na het eerdere verlies daarvan op grond van de TOS. Daarnaast is in die casus sprake van het verlies van die herkregen Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15 lid 1 RWN. De uitzonderingsgronden van artikel 15 lid 2 RWN waarop verzoekster zich beroept, zien op uitzonderingen op de verliesbepalingen van artikel 15 lid 1 RWN. Met andere woorden, slechts als de Nederlandse nationaliteit wordt verloren op grond van het eerste lid van artikel 15 RWN, zou het zo kunnen zijn dat dit verlies niet intreedt op grond van het in tweede lid van artikel 15 RWN bepaalde. Daar is in het geval van verzoekster geen sprake van.
Zoals door de IND naar voren gebracht was de RWN overigens nog niet in werking getreden op het moment van verlies van het Nederlanderschap door verzoekster en heeft deze ook geen overgangsbepaling hieromtrent. Verzoekster kan ook om die reden, nog los van wat hiervoor al is overwogen, niet met succes een beroep doen op de uitzonderingsgronden uit deze wet.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, voor zover er al sprake is van bijzondere omstandigheden, deze omstandigheden wellicht in het kader van het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit door verzoekster van belang kunnen zijn. In de onderhavige procedure gaat het echter alleen om de vraag of verzoekster wel of niet in het bezit is van het Nederlanderschap.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoekster.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, O.F. Bouwman en J.C. Sluymer , rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2019.