In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, geboren in 1975 te Suriname, die stelt dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van de Toescheidingsovereenkomst (TOS) tussen Nederland en Suriname. Verzoekster heeft kort na haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verloren en heeft nooit de nationaliteit herwonnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak van de Hoge Raad, waar verzoekster zich op beroept, niet van toepassing is op haar situatie. De rechtbank overweegt dat de uitzonderingsgronden van artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet van toepassing zijn, omdat deze pas in werking traden na het verlies van het Nederlanderschap door verzoekster. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en wijst het verzoek af. De proceskosten worden niet toegewezen aan verzoekster.