Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 november 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord van 2 januari 2019, met producties;
- het vonnis van 30 januari 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 7 mei 2019 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Bijlage 4: FME Leveringsvoorwaarden
Onverminderd het in het vorige lid en het in art. VI lid 3 gestelde, gaat de eigendom van het product eerst op de opdrachtgever over wanneer al het door de opdrachtgever aan de opdrachtnemer voor leveringen of werkzaamheden verschuldigde, met inbegrip van rente en kosten, volledig aan de opdrachtnemer is voldaan.”
Wij verwijzen naar onze brief aan u van 13 mei 2014 (bijgevoegd).
- Bent u bereid de resterende 5% van de koopsom (Eur 4.237,50 excl. BTW) te voldoen?
- Bent u bereid de door u erkende concurrerende vordering van Eur 1.452,00 te voldoen?
- Bent u bereid de toekomstige facturen voor de opslag van de installatie te voldoen en bent u bereid daar een zekerstelling voor af te geven?
, worden geacht bij deze niet te zijn geleverd en niet te zijn verkocht en zullen aan de rechthebbenden worden geretourneerd.”
Het is ons duidelijk dat u geen interesse heeft in zaken doen met Haagse Aardwarmte Leyweg BV, we moeten alleen één ding nog wel met GTS afwikkelen en dat is de gasdroger die bij u in de opslag staat. “
3.Het geschil
- primair: afgifte van de gasdroger op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag;
- subsidiair: betaling aan HAL van € 112.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding;
- meer subsidiair: nakoming van de koopovereenkomst tussen ADH en GTS;
- uiterst subsidiair, op grond van ongerechtvaardigde verrijking: tot betaling van een bedrag gelijk aan wat GTS op grond van de koopovereenkomst van ADH betaald heeft gekregen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding;
- in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
Primaire en subsidiaire vorderingen: onrechtmatige daad
Haviltex).
‘10% na plaatsen installatie & levering as-built documentatie’). Voorts staat vast dat op het moment dat de opslagovereenkomst tot stand kwam de koopsom voor de gasdroger voor slechts 90% was betaald. Dat GTS bij die stand van zaken reeds bereid was afstand te doen van het bezit zou onder die omstandigheden niet voor de hand hebben gelegen. Daarnaast kan uit de tekst van de e-mail van 23 januari 2014 (zie punt 2.13) worden afgeleid dat volgens GTS de eigendom niet was overgegaan; zij spreekt immers over de mogelijke annulering van de opdracht. Dat GTS in de conclusie van antwoord de term “bewaarnemingsovereenkomst” gebruikt leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat GTS en ADH (impliciet) hebben verklaard dat GTS de gasdroger voortaan voor ADH zou houden. HAL heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat GTS en ADH hebben beoogd om af te wijken van het uitgangspunt dat de gasdroger zou worden geleverd door feitelijke machtsverschaffing (artikel 3:114 BW).
Haviltex-maatstaf dient te worden uitgelegd. Zoals uit dit standaardarrest ook blijkt, kan voor de vraag hoe een partij een verklaring redelijkerwijze mag begrijpen ook van belang zijn welke rechtskennis van een zodanige partij kan worden verwacht.
bent u bereid de resterende 5% van de koopsom (…) te voldoen’ en
‘Wij zien uw antwoord op bovenstaande vragen binnen 2 weken na dagtekening tegemoet’redelijkerwijze als een termijnstelling in de zin van artikel 37 Fw hebben moeten opvatten. De rechtbank acht van belang dat faillissementscuratoren in het algemeen mogen verwachten dat een contractspartij belang heeft bij duidelijkheid over het lot van een lopende overeenkomst. Dat geldt des te meer nu levering reeds tweeëneenhalf jaar eerder had moeten plaatsvinden, het faillissement al anderhalf jaar liep en een doorstart op dat moment nog niet in zicht was. De letterlijke bewoordingen houden in dat GTS wenste te vernemen of de curator bereid was het restant van de koopsom te voldoen, en wel binnen een termijn van twee weken. Die vraag komt neer op de vraag of de curator bereid is om de overeenkomst gestand te doen. Het vorenstaande, in samenhang met de (rechts-)kennis van de curatoren van ADH, maakt dat zij de hiervoor geciteerde vraag van GTS niet anders hebben kunnen opvatten dan een termijnstelling op de voet van artikel 37 Fw.
voor zover dit redelijk is. Bovendien bepaalt artikel 6:212 lid 2 BW dat voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, zij buiten beschouwing blijft. In dit verband is van belang dat niet in geschil is dat GTS zelf geen gebruik heeft gemaakt van de gasdroger en dat zij de gasdroger na het verstrijken van de termijnstelling in de brief van 14 januari 2015 nog een jaar beschikbaar heeft gehouden voor afname door de curatoren, tegen betaling van de laatste termijn. Op een gegeven moment, begin 2016, heeft GTS evenwel besloten de gasdroger niet langer in opslag te houden ten behoeve van afname door een mogelijke doorstarter van ADH, maar deze te ontmantelen en de onderdelen te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan tot uitgangspunt worden genomen dat GTS pas op dat moment daadwerkelijk voordeel heeft genoten van de gasdroger. Wat de waarde van de gasdroger was toen de termijnstelling van artikel 37 Fw verstreek (eind januari 2015), is daarom niet van belang voor het bepalen van de eventuele vergoedingsplicht van GTS. Vast staat dat GTS tot aan de verkoop van de onderdelen geen feitelijk voordeel heeft gehad van de eigendom van de gasdroger en dat GTS de curatoren juist ter wille heeft willen zijn door de gasdroger langer beschikbaar te houden, zodat een eventuele waardedaling van de gasdroger in deze tussenliggende periode buiten beschouwing dient te blijven.