ECLI:NL:RBDHA:2019:11233
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vrijwillige vertrekregeling als regeling voor vervroegde uittreding in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Amerikaans concern dat verpakkingsglas produceert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiseres had voor het tijdvak november 2015 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 131.123 aan pseudo-eindheffing (RVU-heffing) was aangegeven. Dit bedrag was afgedragen op 8 januari 2016. Tegen deze afdracht heeft eiseres bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Belastingdienst afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft onderzocht of de vrijwillige ontslagronde van 2014, die voorafging aan gedwongen ontslagen in 2017, als één reorganisatie moet worden aangemerkt. Eiseres stelde dat de twee ontslagrondes samenhangen en dat de vrijwillige ontslagronde niet als een RVU kan worden aangemerkt. De Belastingdienst was van mening dat het loon dat tijdens de opzegtermijn is betaald, onderdeel uitmaakt van de RVU-heffing.
De rechtbank concludeerde dat de vrijwillige ontslagronde losstaat van de gedwongen ontslagen en dat de betalingen gedurende de opzegtermijn deel uitmaken van het inkomen dat dient ter overbrugging tot de pensioendatum. De rechtbank oordeelde dat de RVU-heffing terecht was ingehouden op de loonbetalingen gedurende de opzegtermijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.