3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Handgeschreven administratie / Kasboek
Op 24 november 2015 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [naam bedrijfspand] aan de [adres 3] te Bodegraven. Dit bedrijf is van [verdachte] .Hierbij is onder meer een stapel papieren gevonden met een handgeschreven opsomming van kosten.In het vervolg zal over deze aangetroffen papieren worden gesproken als “het kasboek”.
Bij de beoordeling van de tenlastegelegde betrokkenheid van de verdachte bij hennepkwekerijen en de criminele organisatie wordt een centrale plaats ingenomen door dit aangetroffen kasboek. De rechtbank zal daarom eerst enige overwegingen wijden aan de betekenis en de bewijswaarde van dit kasboek.
Administratie [verdachte]
Het kasboek bestaat uit 16 vellen van A-4 formaat waarvan op bijna alle kantjes handgeschreven bedragen en omschrijvingen in deels de Nederlandse taal en deels de Bosnische taal geschreven staan. [verdachte] heeft – uiteindelijk - erkend dat hij dit kasboek heeft geschrevenen dit blijkt eveneens uit het handschrift vergelijkend onderzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er tal van aanwijzingen dat dit kasboek niet alleen geschreven is door [verdachte] , maar dat het ook daadwerkelijk zijn eigen administratie betreft. Het gaat onder andere om de volgende aanwijzingen:
In het kasboek wordt een aantal keren gesproken over “ik”, bijvoorbeeld op blz. 4 van het kasboek. Daar staat “1300,= pino* door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] toen ik in Bosnië was 16-07,23/7 mobil”.Uit de IRC-gegevens van de Bosnische grenscontroles blijkt dat [verdachte] op 15 juli 2013 aan de Bosnische grens stond en ook bij de grens werd gecontroleerd op 21 juli 2013, vermoedelijk op zijn terugreis.
Op pagina 'Zoetermeer 13' van het kasboek staat: -259,= boete Pasat 23-07. Bij het CJIB werden de transacties opgevraagd met betrekking tot het [kenteken 1] , afgegeven aan een Volkswagen Passat, destijds op naam gesteld van [naam BV 1] Gouda. Het voertuig was blijkens registraties uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie in de periode 2012-2014 in gebruik bij [medeverdachte 2] . Ook [medeverdachte 4] heeft van dit voertuig gebruik gemaakt. Volgens het overzicht van het CJIB is op 23-07-14 een boete geïncasseerd van € 259 van [rekeningnummer] . [naam 1] is de tenaamgestelde van dit rekeningnummer. [verdachte] is de enige bestuurder/aandeelhouder van [naam 1] .
In het kasboek wordt een enkele keer gerefereerd aan [naam 1] , bijvoorbeeld “200,- uit mobiel genomen 29-04” en “75,- uit de kassa [naam 1] )” en “100,= [medeverdachte 4] heeft genomen in mobil [medeverdachte 2] heeft aan hem gegeven”.
Op bladzijde 11 van het vertaalde kasboek staat de volgende post: “110,= [naam 2] Western Union 22-04”. Volgens de Western Union gegevens heeft [verdachte] op 23 april 2014 € 10000- verstuurd naar [naam 2] .
In het kasboek komt geregeld de naam [naam 3] ” voor. [verdachte] heeft verklaard dat [naam 3] in zijn telefoon staat als [naam 3] ”en bij de doorzoeking bij [naam bedrijfspand] is een usb-stick aangetroffen met daarop geschreven “iPhone [verdachte] ” waarop de telefoonnummers van [naam 3] en zijn bedrijf HTB staan opgeslagen onder de naam [naam 3] ”.
In het kasboek komt ook vaak de naam “ [medeverdachte 4] ” voor. Op de reeds genoemde usb-stick met opschrift “iPhone [verdachte] ” staat zes keer een telefoonnummer opgeslagen onder de naam “ [medeverdachte 4] ”, waarvan in ieder geval ten aanzien van één nummer vast staat dat dit het nummer van [medeverdachte 4] betreft, nu [medeverdachte 4] dat nummer aan Nuon heeft doorgegeven in verband met de stroomvoorziening voor de [adres 4] te Capelle aan den IJssel.
In het kasboek komen veel betalingen aan “ [medeverdachte 2] ” voor. Geconfronteerd met een aantal van deze betalingen heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij een bedrag van € 500,00 herkent dat hij van zijn vader [verdachte] heeft gekregen voor de reparatie van zijn Passat. Ook ten aanzien van andere bedragen in het kasboek heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij deze bedragen van zijn vader heeft gekregen. Zijn vader was de enige die hem dit soort bedragen gaf.
De conclusie op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan geen andere zijn, dan dat het kasboek ziet op de administratie van [verdachte] en dus betrekking heeft op hem persoonlijk betreffende inkomsten en uitgaven. Het feit dat een enkele betaling een registratiedatum kent waarop [verdachte] in Bosnië verbleef, leidt niet tot een ander oordeel. Hiervoor zijn immers meer verklaringen denkbaar, bijvoorbeeld dat een betaling is gedaan of een bedrag uit de kas is genomen tijdens het verblijf van [verdachte] in Bosnië en dat deze betaling na terugkeer uit Bosnië door [verdachte] in het kasboek is verwerkt.
Het verweer van [verdachte] , dat hij het kasboek slechts op verzoek van [naam 4] ) heeft overgeschreven, vertaald en bewaard, kan de rechtbank absoluut niet overtuigen, nog los van de hiervoor aangehaalde omstandigheden die erop wijzen dat het zijn eigen administratie was.
Eerst ter zitting is [verdachte] met de verklaring gekomen dat [naam 4] aan hem heeft gevraagd het kasboek vanuit het Nederlands te vertalen in het Bosnisch en de Bosnische vertaling in zijn eigen bedrijf te bewaren. [naam 4] zou dit voor een ander hebben gevraagd, namelijk een niet bij name genoemde Servische man. [verdachte] en zijn familie zouden het met hun levens moeten bekopen als [verdachte] niet aan het verzoek van [naam 4] en de Servische man zou voldoen en als hij daarover niet zijn mond zou houden. Om deze bedreiging kracht bij te zetten, zouden de mannen in april 2013 een filmpje naar de telefoon van [verdachte] gestuurd hebben en hem gedwongen hebben dit filmpje driemaal te bekijken.
Ter onderbouwing van zijn verhaal heeft [verdachte] – ook pas op de zitting – een kopie van het beweerdelijk door hem ter vertaling gekregen originele kasboek overgelegd. Ook het filmpje is aan de rechtbank ter beschikking gesteld.
Allereerst komt het de rechtbank totaal onlogisch voor dat een Servische man een in het Nederlands opgesteld kasboek heeft, dat kasboek laat vertalen door een volstrekt willekeurige derde en dan bovendien nog in de Bosnische taal. En vervolgens zou het originele kasboek weer terug genomen zijn door [naam 4] en/of de Servische man, maar is de door [verdachte] vertaalde versie achtergebleven in het pand van [naam bedrijfspand] . Ook het feit dat in het kasboek allerlei namen voorkomen van personen in de directe omgeving van [verdachte] , namelijk [medeverdachte 2] (zoon), [medeverdachte 3] (neef), [naam 10] (zus), [naam 11] (neef), [medeverdachte 4] ) en [naam 3] ), wijzen veeleer op een kasboek dat ziet op de inkomsten en uitgaven van [verdachte] dan van een onbekende Servische man.
Bovendien constateert de rechtbank dat de verklaring van [verdachte] niet wordt ondersteund door de verklaringen van [naam 4] . [naam 4] heeft op 13 januari 2017 tegenover een notaris en in 2018 tegenover de rechter-commissaris wisselende verklaringen afgelegd over het kasboek. Waar hij bij de notaris heeft verklaard dat deze papieren (de rechtbank begrijpt: het kasboek in de Bosnische taal) zijn eigen administratie betrof, heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij deze papieren op een plek heeft gevonden. Hij heeft deze papieren, zo verklaart hij bij de rechter-commissaris, aan [verdachte] ter vertaling gegeven zodat hij wist waar ze over gingen. Verdere vragen over de herkomst van de papieren heeft [naam 4] niet willen beantwoorden. Een bevestiging van de lezing van [verdachte] valt naar het oordeel van de rechtbank in de verklaringen van [naam 4] dan ook niet te lezen.
Ook verder wordt de verklaring van [verdachte] niet ondersteund door andere bewijsmiddelen , net zo min als de stelling dat het ter zitting overgelegde zogenaamde originele kasboek daadwerkelijk een origineel betreft en niet pas veel later – bijvoorbeeld ten behoeve van deze rechtszaak – is gefabriceerd. Het – weliswaar zeer gruwelijke – filmpje dat de verdediging aan de rechtbank ter beschikking heeft gesteld draagt ook niet bij aan de aannemelijkheid van de verklaring van [verdachte] . Ten aanzien van het filmpje kan immers niet worden vastgesteld of, wanneer, door wie en in welke context dit aan [verdachte] is gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen begin van aannemelijkheid voor [verdachte] verklaring met betrekking tot het kasboek.
Hennepkwekerijen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het kasboek onmiskenbaar betrekking op de exploitatie van een aantal hennepkwekerijen in de periode van 11 augustus 2012 en mei 2015, meer in het bijzonder de kwekerijen in de panden aan de [adres 6] te Almere, de [adres 7] te Bleiswijk en de [adres 5] te Almere. Dit kan worden afgeleid uit de in het kasboek opgenomen posten (bv. kleinen, aarde, voeding, raamfolie, Blum Bastik, knippen), huurprijzen die vaak kunnen worden herleid naar ontdekte hennepkwekerijen en de periodiek bijgeschreven inkomsten. De regelmaat van deze bijschrijvingen ligt over het algemeen rond de twee à drie maanden en het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de gemiddelde groeicyclus van hennep op ongeveer 10 weken ligt. Enkele opbrengsten worden beschreven met 'Bart klaar' of 'winst', veelal voorafgegaan door de kostenpost 'knippen'. Ook worden er rond deze kennelijke periodieke inkomsten veelal uitgaven gedaan aan 'kleine' of 'kleinen nieuwe', wat erop duidt dat er na het knippen van de oogst opnieuw wordt geïnvesteerd in de kwekerij door nieuwe stekjes te kopen.
Door de verdediging is overigens ook niet betwist dat het kasboek ziet op de exploitatie van hennepkwekerijen.
Uit het kasboek blijkt tevens wie kosten heeft gemaakt voor een hennepkwekerij en wie heeft meegedeeld in de opbrengst ervan. Per zaaksdossier zal hier nog op worden teruggekomen.
Conclusie
Concluderend ziet de rechtbank het kasboek als een zeer sterk bewijsmiddel dat de daarin genoemde personen direct betrokken zijn geweest bij de exploitatie van één of meer hennepkwekerijen. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als daadwerkelijke uitvoerders en [verdachte] als degene die de financiën beheerde. Bij de bespreking van de verschillende hennepkwekerijen en de criminele organisatie zal hier nader op worden ingegaan.
Donkerblauwe Peugeot
Op 7 augustus 2014 zag een aantal verbalisanten een donkerblauwe Peugeot met het [kenteken 3] (hierna: de donkerblauwe Peugeot) rijden op de Overtocht in Bodegraven. De verbalisanten wilden de donkerblauwe Peugeot controleren op grond van de Wegenverkeerswet 1994. De bestuurder van de donkerblauwe Peugeot gaf echter geen gevolg aan het stopteken. Na een achtervolging troffen de verbalisanten het voertuig op de [adres 9] aan zonder bestuurder. De donkerblauwe Peugeot bleek niet vergrendeld te zijn. In de donkerblauwe Peugeot zijn diverse goederen gevonden, waaronder een briefje met logo ‘ [naam bedrijfspand] ’ waarop met pen geschreven was: ‘Almere 3000 EURO, ['' 1] , [verhuurder]’, een Nederlands paspoort op naam van [medeverdachte 4] en een verhuurcontract van de betreffende donkerblauwe Peugeot voor de periode van 15 juli 2014 tot en met 15 september 2014 op naam van [naam 12] . Ook lagen er in de donkerblauwe Peugeot verschillende stukken geadresseerd aan [medeverdachte 4] of zijn [bedrijfsnaam] ..
[naam 12] heeft verklaard dat hij de donkerblauwe Peugeot heeft gehuurd en op zijn naam heeft gezet, maar dat hij er niet in heeft gereden. De auto is door [medeverdachte 4] betaald en [medeverdachte 4] is de enige bestuurder geweest.
Huurovereenkomst
[getuige 2] heeft verklaard dat het pand aan de [adres 5] door ['' 2] verhuur per 1 september 2014 verhuurd is aan [naam 13] Het huurcontract is op volmacht getekend door [naam 3] .De huur is tussen september 2014 en mei 2015 betaald vanaf de Luxemburgse rekening van [naam 13]
Op 24 november 2015 is bij een doorzoeking bij [naam bedrijfspand] , het bedrijf van [verdachte] , een gele map inbeslaggenomen. In deze map bleek een (onder)huurcontract van de [adres 5] in Almere te zitten. Dit bleek een (onder)huurcontract tussen [naam 13] . en [naam 14] te zijn.
[verdachte] heeft verklaard dat [naam 3] in zijn telefoon staat opgeslagen als ‘ [naam 3] ’.
Peilbaken en observaties Peugeot Boxer
Op 19 februari 2015 is heimelijk een peilbaken geplaatst in de Peugeot Boxer met [kenteken 4] (hierna: Peugeot Boxer). De Peugeot Boxer stond op dat moment op naam van [medeverdachte 3] . Uit de peilbakengegevens is gebleken dat de Peugeot Boxer in de periode van 21 februari 2015 tot en met 20 mei 2015 47 keer op de [adres 5] in Almere is geweest.
De politie heeft meermalen geobserveerd rondom de [adres 5], waarbij telkens voornoemde Peugeot Boxer is gesignaleerd.
Op 26 februari 2015 is [medeverdachte 4] als passagier van de Peugeot Boxer gezien ter hoogte van perceel [adres 5] 14/12.
Op 1 april 2015 is gezien dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de Peugeot Boxer reden. Om 13:47 uur parkeert [medeverdachte 4] de Peugeot Boxer op de [adres 5] ter hoogte van loods 14-08 te Almere. [medeverdachte 3] opent, gebruikmakend van een sleutel, de loopdeur van perceel 14-08 en opent de roldeur. [medeverdachte 4] rijdt de Peugeot Boxer de loods binnen. [medeverdachte 3] sluit de roldeur.
Op 6 mei 2015 is gezien dat [medeverdachte 2] als bestuurder en [medeverdachte 4] als bijrijder in de Peugeot Boxer rijden. Om 13.59 uur stopt de Peugeot Boxer voor een loods gelegen aan de [adres 5] in Almere. [medeverdachte 4] stapt uit de Peugeot Boxer en gaat via een loopdeur de loods binnen. Om 14.00 uur wordt de garagedeur van de loods geopend en rijdt de Peugeot Boxer de loods binnen.
Op 13 mei 2015 is gezien dat om 16.29 uur de Peugeot Boxer op het [adres 5] in Almere rijdt. [medeverdachte 4] is bestuurder en [medeverdachte 3] is bijrijder.
Aantreffen hennepkwekerij
Op 27 mei 2015 is op de [adres 5] in Almere een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 1.668 hennepplanten en 72 hennepstekken. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 20 centimeter. Er was sprake van twee kweekruimten. In beide kweekruimten hingen 60 assimilatielampen, 4 koolstoffilters en alle hennepplanten werden door middel van een tuinslang met douchekop van vloeistof voorzien. De hennepkwekerij stond in een heimelijke, extra gebouwde ruimte. Achterin de loods stonden meerdere opgestapelde gebruikte plantenbakken met hennepresten.
De stroom ten behoeve van de hennepkwekerij werd op een illegale wijze afgenomen.
DNA-match [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
In de loods in kweekruimte nr. 3 zijn een blikje Fanta en een sigarettenpeuk aangetroffen.
Op het blikje Fanta werd een DNA-spoor aangetroffen. De kans dat het DNA van een willekeurig andere persoon dan [medeverdachte 3] matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op een sigarettenpeuk is een DNA-spoor aangetroffen. De kans dat het DNA van een willekeurig andere persoon dan [medeverdachte 4] matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Handschrift [medeverdachte 4]
In de ruimte waar de kwekerij zich bevond, is een handgeschreven briefje gevonden waarop onder meer stond: lampen voor groei, tent, kleine, bloombastic, strijkzakken, kleine potjes, aarde. De politie heeft na onderzoek geconcludeerd dat dit briefje moet zijn geschreven door [medeverdachte 4].
Zendmastgegevens [medeverdachte 3]
Uit zendmastgegevens van het aan [medeverdachte 3] gekoppelde [telefoonnummer] blijkt dat dit telefoonnummer in de periode van 2 maart 2015 tot en met 18 mei 2015 vijftien keer telefoonmasten in de omgeving van de loods aan de [adres 5] heeft aangestraald. Er zijn meerdere contactmomenten die een hele nacht beslaan.
Kasboek
De politie heeft onderzoek gedaan naar het kasboek dat bij [naam bedrijfspand] is aangetroffen.In het handgeschreven kasboek staan op een aantal pagina’s bedragen opgeschreven voor “Novo A”. In de vertaalde versie wordt dit weergegeven als “Nieuw A”. De administratie van “Nieuw A” loopt van september 2014 tot en met 13 mei 2015. Vanaf augustus 2014 tot en met mei 2015 wordt maandelijks een bedrag van € 3.300 of € 3.500 als uitgave genoteerd.In het kasboek komen verder onder meer de volgende uitgaven voor: ‘3000,= lampen trafoset 60 x’, ‘600,= nieuwe lampen 600 w’, ‘500,= knippen’ en ‘150,= voedsel voor de kleine(n) 30-04’en ‘800,= voor de spullen voedsel de kleine(n) 13-05’.Er worden ook diverse bedragen genoemd waaraan namen zijn gekoppeld, zoals bijvoorbeeld ‘100,= aan [naam 3] gegeven voor de bank’, ‘920,= [naam 3] voor stelingen 21-01’, ‘200,= [medeverdachte 4] voor spullen 25-01-2015’en ‘620,= [medeverdachte 4] [medeverdachte 3] spullen verwarmers’.De politie gaat ervan uit dat met “[medeverdachte 4]” wordt gedoeld op [medeverdachte 4], dat [naam 3] ” [naam 3] isen “[medeverdachte 3].
De politie vermoedt dat het hoofdstuk Novo A in het kasboek betrekking heeft op de hennepkwekerij aan de [adres 5]. Zij baseert dat op de volgende bevindingen:
- de post '6650,- nieuwe huur 1-9-2014' komt exact overeen met de start van het huurcontract en komt nagenoeg overeen met de hoogte van één maand huur inclusief borg, zoals beschreven staat in het huurcontract;
- er worden kennelijk kosten vergoed aan '[naam 3]' en het huurcontract van de [adres 5] staat op naam van [naam 3]. [verdachte] verwijst naar [naam 3] als '[naam 3]';
- het einde van het hoofdstuk Novo A in het kasboek kan gedateerd worden op of rond 13 mei 2015 en de hennepkwekerij aan de [adres 5] is ontdekt op 21 mei 2015;
- ' [naam 3]' heeft kennelijk onkosten gemaakt voor 'stelingen' en voor de aangebrachte muur in het pand stonden stellingen gevuld met lege dozen;
- volgens het kasboek worden onkosten vergoed aan '[medeverdachte 4]' en '[medeverdachte 3]', terwijl het DNA van hen beiden is aangetroffen in de kwekerij.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat, op grond van hetgeen hiervoor is opgenomen ten aanzien van het kasboek, kan worden vastgesteld dat de pagina’s uit het kasboek met de vermelding “Novo A” betrekking hebben op de hennepkwekerij aan de [adres 5] en dat zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 3] in dit onderdeel voorkomen.
[medeverdachte 3]
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 3] wordt genoemd in het kasboek. Hij is meermalen gedurende lange tijd in de loods geweest en in de kweekruimte is DNA van hem aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [medeverdachte 3] een wezenlijke rol heeft gespeeld bij deze hennepkwekerij.
[medeverdachte 4]
Ook [medeverdachte 4] staat veelvuldig genoemd in het kasboek. Uit observaties blijkt dat [medeverdachte 4] zich vaak bij de [adres 5] bevond en zijn DNA en een door hem geschreven briefje zijn aangetroffen in de kweekruimte. De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 4] een wezenlijke rol heeft gespeeld bij deze hennepkwekerij.
[verdachte]
Hoewel [verdachte] heeft verklaard niks te maken hebben gehad met de hennepkwekerij aan de [adres 5], is de rechtbank van oordeel dat uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen zonder meer blijkt dat [verdachte] eveneens een wezenlijke rol heeft gespeeld bij deze hennepkwekerij. Zo was [verdachte], zoals hierboven reeds is toegelicht, de opsteller van het kasboek en daarmee degene die de financiën beheerde van de [adres 5]. Ook bevond het huurcontract van het pand waarin de hennepkwekerij zich bevond zich in een gele map bij [naam bedrijfspand] , het bedrijf van [verdachte]. De verklaring van [verdachte], dat de gele map niet zijn administratie was maar dat anderen deze documenten bij hem hebben achtergelaten, acht de rechtbank onaannemelijk, nu in de gele map behalve het huurcontract ook documenten zaten die specifiek betrekking hadden op [verdachte] en zijn bedrijven. De rechtbank gaat dan ook aan die verklaring voorbij.
Medeplegen
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank ook bewezen dat tussen [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, dat het medeplegen van het telen en bewerken van hennep kan worden bewezen verklaard.
In de uitoefening van beroep of bedrijf
Gelet op het grote aantal hennepplanten die in de loods werden gekweekt, de professionele inrichting van de kwekerij en de omstandigheid dat de loods kennelijk alleen voor dit doel werd gebruikt, kan het handelen van [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gekwalificeerd worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de periode van 1 februari 2015 tot en met 20 mei 2015 in Almere in vereniging en in de uitoefening van een bedrijf hennep hebben geteeld en bewerkt.
Feit 2 – ZD Verzekeringsfraude [naam 1]
Aangifte [medeverdachte 2]Op 17 november 2012 heeft [medeverdachte 2], namens [verdachte], aangifte gedaan van een inbraak bij [naam 1] , gevestigd aan de [adres 10] te Bodegraven. Hij heeft verklaard dat zijn vader die dag omstreeks 22.10 uur gebeld was door een medewerker, genaamd [naam 9] ).
[naam 9] was in de zaak aanwezig omdat zijn vriendin moest plassen. Op het moment dat zij binnen waren rond 22.00 uur, hoorden [naam 9] en zijn vriendin een harde klap en zagen vervolgens een donker gekleed persoon met een bivakmuts op wegvluchten via de achterdeur. Deze persoon heeft dozen meegenomen bij zijn vlucht.
In totaal zouden er 24 dozen met mobiele telefoons zijn weggenomen, met een winkelwaarde van € 133.300,00 euro. Deze telefoons zouden zijn geleverd door respectievelijk, EMC € 57.830,00 en Meduza Profit € 75.470,00.
Sporenonderzoek
Uit forensisch sporenonderzoek is gebleken dat er bij een ruit boven de achterdeur van de winkel een vuistgroot gat was gemaakt en dat er vermoedelijk met een aluminiumhoekprofiel een houten dwarsbalk aan de binnenzijde van deze deur was verwijderd. Voorts is gezien dat door slijpen in de sluitnaad slotzijde van deze deur, de nachtschoot en beide haken van de meerpuntssluiting waren afgeslepen. De deur die toegang gaf tot de winkel werd op dezelfde wijze open geslepen en ook werd de dagschoot afgeslepen. Er werden verder geen bruikbare sporen aangetroffen.
Onderzoek [bedrijfsnaam 3]
[verdachte] heeft naar aanleiding van de inbraak een schadeclaim ingediend bij Centraal Beheer [naam 16]. De verzekeringsmaatschappij heeft een onafhankelijk recherchebureau ingeschakeld om onderzoek te doen naar de gemelde inbraak. [bedrijfsnaam 3]. (hierna ook: [bedrijfsnaam 3] ) heeft de uitkomsten van dit onderzoek neergelegd in een rapport.De conclusie van de onderzoekers luidt als volgt:
De beweerdelijk gepleegde inbraak kan niet hebben plaatsgevonden op de gepresenteerde wijze.
Immers de schoten van de beide deuren (gepresenteerd als sporen van inbraak) zijn vrijwel zeker doorgeslepen terwijl de deuren waren geopend. Het was niet mogelijk de stalen balk van buitenaf via het gat in de ruit middels hengelen te verwijderen en alarmmeldingen die bij een op voormelde wijze gepleegde inbraak gegenereerd worden, ontbreken. Immers op het meldingenoverzicht hadden meldingen van deurcontacten/PIRmelders moeten worden aangetroffen. Blijkens het overzicht bijlage A was daarvan geen sprake. Op basis van ervaring wordt door rapporteur [naam 15] gesteld dat het doorslijpen van de zeven schoten (eenmaal drie en eenmaal vier) een tijdrovend karwei is dat bovendien lawaai geeft.
Indien dit zou zijn gedaan in de periode dat het alarm tijdelijk was uitgeschakeld (aanwezigheid [naam 9] en vriendin) hadden deze dit zondermeer moeten horen. De deur tussen het kantoor en keuken op dat moment bovendien niet was afgesloten. Voorts was het door [naam 9] omschreven tijdsbestek (gelegen tussen uitschakelen alarm en overlopen door de inbreker) daarvoor te gering. Gelet op het vorenstaande en het gegeven dat de deuren vrijwel zeker zijn open geslepen terwijl deze open stonden, is het voorstelbaar dat de 'inbraak' op een eerder moment is voorbereid en de diefstal feitelijk niet heeft plaatsgevonden. Gelet op het gegeven dat daags van tevoren het camerabewakingssysteem gedurende 43 minuten uitgeschakeld is geweest, is het zeer wel mogelijk dat het voorbereiden van de 'inbraak/diefstal' in die tijd is uitgevoerd.
Derhalve is negatieve betrokkenheid van de heren [verdachte] senior en/of junior alsmede van werknemers, in het bijzonder van de heer [naam 9], bij het voorbereiden/plegen van deze inbraak/diefstal vrijwel zeker te achten. Zoals aangegeven, heeft de diefstal middels braak van de opgegeven goederen vrijwel zeker niet plaatsgevonden. Indien er wel sprake is van diefstal is deze gepleegd door een sleutelhouder die tevens de beschikking had over de code van het alarm. Tenslotte werd zoals aangegeven niet voldaan aan de 'alarm' clausule.
De onderzoekers hebben voorts geconstateerd dat op de door [verdachte] geleverde USB-stick met camerabeelden ten minste twee bestanden zijn gewist, respectievelijk de beelden van ['' 3] en ['' 3]. Op de eerste beelden is te zien dat de camera aanspringt waarna een blokmotief in beeld zichtbaar is. Uit beelden van het tweede bestand blijkt dat dit het blokmotief is van een doek die over een camera hangt en die door [naam 9] om ['' 3] wordt weggetrokken. Naast [naam 9] is dan ook [verdachte] in beeld.
In het kader van het onderzoek heeft [verdachte] ten overstaan van de onderzoekers van [bedrijfsnaam 3] een verklaring afgelegd op 6 december 2012 en deze op dezelfde datum ondertekend. Hij heeft daarin verklaard dat er is ingebroken in zijn winkel en dat telefoons zijn gestolen. Op 17 november 2012 heeft hij om 18.00 uur de winkel afgesloten. De achterdeur is altijd op slot en hem is niets bijzonders opgevallen. Het zou hem zijn opgevallen als de dwarsbalk er niet in zou liggen. Hij kent het meisje met wie de medewerker samen was niet. Hij weet niet meer precies wat er toen verder besproken is. [medeverdachte 2] heeft namens hem aangifte gedaan.
Aangifte [naam 16]
Op 19 november 2015 heeft [naam 16] aangifte gedaan van verzekeringsfraude.
Verklaring getuige [getuige 1]
Op 18 november 2012 is [getuige 1] door de politie en op 10 januari 2013 door onderzoekers van [bedrijfsnaam 3] gehoord. Bij deze verhoren heeft zij verklaard dat zij met [naam 9] in de winkel was omdat zij moest plassen. Kort daarna hoorde ze een harde klap en kwam een man met een bivakmuts de winkel in.
Op 13 januari 2016 wordt [getuige 1] nader gehoord als getuige. Na confrontatie met de resultaten van het onderzoek van de verzekering heeft [getuige 1] verklaard dat zij destijds niet alles eerlijk heeft verteld. [naam 9] en de baas van de winkel, [verdachte] , hebben tegen haar gezegd wat ze moest zeggen tegen de politie. Zij hadden verzonnen dat ze naar de winkel waren gegaan om te plassen en ook hebben ze haar gezegd dat ze niet mocht vertellen dat [naam 9] een theedoek over de camera heeft gelegd. Voor het gesprek bij het recherchebureau zijn [naam 9] en zij bij [verdachte] langs gegaan om het gesprek van wat er gebeurd zou zijn door te spreken. Ze is erin geluisd. Ze hoorde die avond wel gestommel, maar ze heeft geen geluiden gehoord als slijpen, zagen of glasgerinkel.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de inbraak niet heeft plaatsgevonden zoals door [medeverdachte 2] in de aangifte en door [verdachte] in zijn verklaring is weergegeven.
De conclusie van de rapporteurs van [bedrijfsnaam 3] is dat de inbraak niet gepleegd kan zijn op de wijze zoals is gepresenteerd. Uit het rapport blijkt onder meer dat het niet mogelijk was om door het gat in het raam met een strip/haak de balk uit de beugels te trekken. Bovendien blijkt dat bij de reconstructie de verflaag beschadigd raakte op de plek waar de haak de deur raakte; een beschadiging die er voor de reconstructie niet zat. De rapporteurs komen dan ook tot de conclusie dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten is dat de balk op de gepresenteerde wijze is verwijderd.
Het doorslijpen van de zeven schoten kan evenmin hebben plaatsgevonden in het tijdsbestek dat het alarm uitgeschakeld is geweest door de aanwezigheid van [naam 9] en [getuige 1] . Bovendien had dit niet gekund zonder dat [getuige 1] dat gehoord zou moeten hebben. Zij heeft evenwel verklaard geen geluiden van slijpen, zagen of glasgerinkel te hebben gehoord. Uit de conclusie van het rapport blijkt ook dat daags van tevoren de camera’s van [naam 1] 43 minuten uitgeschakeld zijn geweest, zodat de mogelijkheid bestaat dat dit doorslijpen eerder heeft plaatsgevonden.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij van [verdachte] te horen heeft gekregen wat ze moest zeggen en dat ze niks mocht zeggen over de theedoek die [naam 9] over de camera had gedaan. Dat [verdachte] wetenschap kon hebben van de theedoek over de camera blijkt uit de beschrijving van de beelden. Daarop is immers waargenomen dat er een doek over de camera heeft gelegen en dat [verdachte] in beeld kwam nadat [naam 9] de doek eraf haalde. Daarnaast is het opvallend dat de beelden van de momenten dat de inbraak zou zijn gepleegd zijn gewist op de door [verdachte] ingeleverde USB-stick.
Alle bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat de inbraak niet heeft plaatsgevonden zoals door [medeverdachte 2] in de aangifte en door [verdachte] in zijn verklaring is weergegeven en dat [verdachte] hiervan op de hoogte was. Door te verklaren zoals [verdachte] heeft gedaan ten overstaan van de rapporteurs van [bedrijfsnaam 3] heeft hij dan ook bewust een valse verklaring afgelegd en deze ondertekend.
Vrijspraak [medeverdachte 2] en [verdachte] voor het doen van valse aangifte
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] wist dat de inbraak niet gepleegd was zoals hij ten overstaan van [bedrijfsnaam 3] heeft verteld – en daarmee ook dat de aangifte die uit zijn naam gedaan zou worden vals zou zijn – kan hetgeen in de tenlastelegging staat opgenomen niet bewezen worden verklaard, omdat [medeverdachte 2] van het doen van een valse aangifte zal worden vrijgesproken. Het ten laste gelegde medeplegen kan daardoor ook ten aanzien van [verdachte] niet bewezen worden verklaard.
Hieruit volgt dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] worden vrijgesproken van het doen van een valse aangifte.
Feit 2 [verdachte] valse verklaring
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 6 december 2012 een valse verklaring heeft opgemaakt en ondertekend.
Feit 3 – ZD Valsheid in geschrifte
De bewijsmiddelen
Onderzoek belastingdienstDe Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar [naam bedrijfspand] . Op grond van de door de Belastingdienst opgevraagde stukken is geconstateerd dat op 31 december 2013 een lening aan [naam 6] van € 120.338,00 op de balans staat. Deze lening is in 2014 volledig afgelost; op 31 december 2014 staat er geen van [naam 6] te vorderen bedrag meer op de balans. Naar aanleiding van het onderzoek door de Belastingdienst heeft [verdachte] twee facturen aangeleverd ter onderbouwing van deze aflossing. Desgevraagd verklaarde de Belastingdienst op 24 februari 2016 dat het onderzoek naar de activiteiten van [naam bedrijfspand] in 2014 is begonnen op 22 september 2015. De hierboven genoemde stukken en facturen heeft de Belastingdienst na die datum van [verdachte] verkregen.
De door [verdachte] aan de Belastingdienst verstrekte facturen hebben beide als factuurdatum 5 januari 2014. Factuur 2014025 betreft een factuur voor 1 complete voorraad kleding ter waarde van € 89.000,00 en Factuur 2014030 betreft een factuur voor 1 complete inventaris ter waarde van € 31.338,00 (opgeteld het bedrag van € 120.338,00).
Op 15 december 2015 is [naam bedrijfspand] . failliet verklaard.
Tapgesprekken
Op 30 juni 2015 heeft [verdachte] een gesprek met [naam getuige 1] . [naam getuige 1] zegt dat hij net bij [naam getuige 2] vandaan komt en dat hij alles heeft besproken met betrekking tot [naam 6] . Hij heeft die blaadjes bij hem achter gelaten en dat hij heeft gezegd dat [verdachte] en [naam getuige 2] maar moeten kijken hoe ze dat gaan oplossen met facturen maken enzo.
Op 2 juli 2015 bespreekt [verdachte] met [medeverdachte 2] dat hij iets moet schoonmaken betreffende belasting. [verdachte] heeft een factuur nodig van [naam 6] en vraagt of [medeverdachte 2] nog briefpapier heeft om een factuur te kunnen maken. [verdachte] zegt dat het hem bij staat dat [medeverdachte 2] hem nog 100.000 euro of meer verschuldigd is en dat als zijn firma fait
(de rechtbank begrijpt: failliet)gaat, de curator achter [medeverdachte 2] aan gaat. [verdachte] moet dat voor [naam 6] deze dagen doen en vraagt of [medeverdachte 2] tijd heeft en of hij briefpapier van [naam 6] kan opzoeken. [medeverdachte 2] heeft het briefpapier niet, maar het logo wel.
In een telefoongesprek van 3 juli 2015 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 2] of hij iets heeft gedaan betreffende de facturen. [medeverdachte 2] zegt dat hij briefpapier heeft gemaakt van [naam 6] . [verdachte] zegt dat hij denkt dat het 120.000 is en dat alles weg moet. Dat dat de schuld is die [medeverdachte 2] heeft en dat alles moet gaan.
Op 10 juli 2015 belt [verdachte] met [naam getuige 2] . [naam getuige 2] vraagt of [verdachte] [naam getuige 1] ) nog gesproken heeft, want ze hebben iets aan de bedragen veranderd voor het [naam 6] verhaal. [verdachte] zegt dat de facturen aanwezig zijn.
Op 14 juli 2015 belt [verdachte] met zijn zus [naam 10] . [naam 10] zegt dat als [verdachte] niet wil dat dat ene in de rubriek voorraad komt te staan, dat dan de facturen moeten worden gemaakt dat ze dat hebben verkocht. [verdachte] vraagt aan [naam 10] wanneer ze dat kunnen doen. [naam 10] zegt dat als [verdachte] wil dat alles in 2014 komt te staan/ingeboekt wordt, dat dan de vraag is wat hij met al die spullen gedaan heeft. [verdachte] zegt naar Bosnië, waarop [naam 10] zegt “Ja naar Bosnië, nu moeten we ook facturen daarop afstemmen… want hij heeft alle spullen van [medeverdachte 2] in januari van 2014 gezet/geboekt, dat jij dat toen allemaal (in)gekocht zou hebben. Nu kun je 2 keer factureren of alles in 1 keer factureren. Wat je wilt.”
[verdachte] zegt vervolgens: “Hij heeft alles in januari gezet/geboekt, maar bestond dat toen al?”
Inbeslaggenomen administratie
Bij de administratieve stukken die bij [naam bedrijfspand] in beslag zijn genomen zaten voorbeelden van hoe de boekhouding eruit komt te zien als [naam bedrijfspand] de complete voorraad kleding en inventaris zou kopen en een voorbeeld van de boekingen als [naam 6] de complete voorraad kleding en inventaris zou verkopen.
Verklaringen getuigen
Op 22 maart 2016 is [naam getuige 1] gehoord als getuige. Hij herkent de hem getoonde papieren die bij de doorzoeking bij [naam bedrijfspand] zijn aangetroffen. Hij verklaart daarover dat “ze” die hebben opgesteld en dat het kan zijn dat die blaadjes bij [naam getuige 2] terecht zijn gekomen. Op de vraag wie deze blaadjes heeft opgemaakt wil [naam getuige 1] niks zeggen.
Op 30 maart 2016 is [naam getuige 2] gehoord als getuige. Hij heeft verklaard dat [naam getuige 1] de administratie deed van [naam bedrijfspand] en dat hij en Leen checkten of de bedragen overeen kwamen tussen Mobiel/ [naam 6] en [naam bedrijfspand] . De hem getoonde papieren die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van [naam bedrijfspand] herkent hij als de papieren die gingen over de aflossing van de lening van Glas aan [naam 6] . Die blaadjes kwamen bij [naam getuige 1] vandaan en hij weet niet wie ze heeft gemaakt.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat in 2015 een constructie is bedacht om de lening van [naam bedrijfspand] aan [naam 6] van ruim
€ 120.000,00 uit de boeken te halen, teneinde dit geldbedrag bij de curator van [naam bedrijfspand] weg te houden. De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] , dat de facturen al waren opgemaakt in januari 2014, maar dat zij deze in 2015 niet konden vinden of dat er in 2014 iets mis was met de BTW wat in 2015 moest worden hersteld, vinden geen steun in de stukken. In juli 2015 wordt immers gesproken over het maken van facturen, het opmaken van briefpapier daarvoor en dat de hele schuld “weg moet”, omdat bij een faillissement de curator anders achter [medeverdachte 2] aangaat. De facturen betreffende de overname van de inventaris van [naam 6] zaten ook niet in de boekhoudingen van [naam bedrijfspand] en/of [naam 6] en zijn eerst na onderzoek van de Belastingdienst – dus na september 2015 – aan de Belastingdienst verstrekt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de betreffende facturen eerst in juli 2015 zijn opgemaakt.
De rechtbank wil wel aannemen dat [verdachte] daadwerkelijk de voorraden van [naam 6] heeft overgenomen en naar het buitenland heeft geëxporteerd. Dit blijkt evenwel niet uit de boekhouding, zodat niet vastgesteld kan worden dat en wanneer dat heeft plaatsgevonden. Daarnaast blijkt uit de facturen en de verklaring van [verdachte] dat de voorraden niet tegen de werkelijke waarde zouden zijn ingekocht en gefactureerd. Onder al deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het achteraf opmaken van facturen om de administratie in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, maar is in juli 2015 gekozen voor een constructie met de bedoeling om de facturen zo op te stellen, dat – in strijd met de werkelijkheid - de lening met terugwerkende kracht weggeboekt kon worden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook bewezen dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, dat het medeplegen kan worden bewezen verklaard.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode van 2 juli 2015 tot en met 10 juli 2015 tezamen en in vereniging valsheid in geschrift hebben gepleegd.
Feit 4 – Valsheid in geschrifte
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 5 – ZD [adres 8]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het hem onder feit 5 tenlastegelegde bij gebrek aan voldoende bewijs.
Feit 6 – Stroomstootwapen
Bewijsmiddelen
Op 24 november 2015 werd in het bedrijfspand van [naam bedrijfspand] aan de [adres 3] te Bodegraven een paralizer aangetroffen.
Het wapen is onderzocht en is volgens de deskundige een stroomstootwapen dus een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie.
[verdachte] heeft verklaard dat het volgens hem speelgoed, namelijk een zaklamp, was. Iemand heeft dat gebracht in de zaak en het kostte € 15,-. Als iemand interesse had, dan mocht [verdachte] het verkopen. Hij wist dat het voorwerp ongeveer een week in een la in de zaak heeft gelegen.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat het kapot was. Hij heeft het uitgeprobeerd op een jas en het gaf wel geluid maar er gebeurde verder niks.
Conclusie rechtbank
Op de foto van het wapen zijn duidelijk de stroomdraden te zien. [verdachte] heeft bovendien het wapen uitgeprobeerd, wat onlogisch is als je vermoedt dat het om een gewone zaklamp zou gaan. Hieruit volgt dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wist dat het om een stroomstootwapen ging. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [verdachte] ook wist dat het stroomstootwapen in zijn bedrijfspand lag en de beschikkingsmacht had over het wapen.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande bewezen dat [verdachte] op 24 november 2015 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Feit 7 – ZD Criminele organisatie
Juridisch kader criminele organisatie
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de desbetreffende verdachte en ten minste één ander persoon. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Met het oogmerk wordt primair gedoeld op het naaste doel: datgene dat men zich als direct gewild voorstelt. Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel deze gedragingen ondersteunt. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Enig vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
De organisatie
Zoals reeds eerder genoemd, ziet het bij [verdachte] aangetroffen kasboek naar het oordeel van de rechtbank op de exploitatie van een aantal hennepkwekerijen, meer in het bijzonder de kwekerijen in de panden aan de [adres 6] te Almere, de [adres 7] te Bleiswijk en de [adres 5] te Almere. Uit dit kasboek kan worden afgeleid dat in al deze kwekerijen één of meer oogsten hebben plaatsgevonden. De namen van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] ) komen veelvuldig voor in dit kasboek in relatie tot één of meer van deze kwekerijen. Aan allen worden regelmatig bedragen betaald voor onkosten en/of als vergoedingen.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de inhoud van dit kasboek de conclusie dat in de tenlastegelegde periode sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen meer personen. Deze organisatie bestond in ieder geval uit [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Het georganiseerd verband was duurzaam van aard, aangezien de teelt gedurende een aantal jaren heeft plaatsgevonden. De organisatie had tot oogmerk de bedrijfsmatige teelt van grote hoeveelheden hennep. In de drie genoemde zaaksdossiers waar de organisatie in ieder geval bij betrokken is geweest, is sprake geweest van diefstal van elektriciteit.Het is een feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennepplanten vaak gepaard gaat met diefstal van elektriciteit om de kosten te drukken en de kans op ontdekking te verkleinen. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het oogmerk van de organisatie tevens gericht was op de diefstal van stroom.
Deelname van de verdachte aan de organisatie
De rechtbank verwijst naar hetgeen in dit vonnis eerder met betrekking tot de zaaksdossiers [adres 5] en Handgeschreven administratie / Kasboek is overwogen en geoordeeld. [verdachte] heeft een wezenlijk aandeel gehad in het in de tenlastelegging bedoelde samenwerkingsverband. Uit het aantreffen van het kasboek op zijn bedrijf en het bijhouden door [verdachte] van alle inkomsten en uitgaven van de exploitatie van de kwekerijen blijkt dat hij een coördinerende rol had. Illustratief in dit verband acht de rechtbank dat [verdachte] op de dag dat de hennepkwekerij aan de [adres 5] door de politie is ontdekt en ontmanteld door [medeverdachte 2] gebeld werd met de mededeling dat “we gevallen zijn”, waarop [verdachte] hardgrondig vloekt.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat in de periode van 7 december 2012 tot en met 24 november 2015 sprake was van een criminele organisatie tussen meerdere personen, waaronder in ieder geval de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Dit samenwerkingsverband heeft zich in voornoemde periode bezig gehouden met het bedrijfsmatig telen van grote hoeveelheden hennep en de diefstal van stroom. De verdachte heeft aan deze criminele organisatie deelgenomen, zoals ten laste is gelegd onder feit 7.