ECLI:NL:RBDHA:2019:10971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 19/7591 en 19/7596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting naar Libanon

Op 8 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 19/7591 en AWB 19/7596, waarin verzoekers bezwaar maakten tegen hun feitelijke uitzetting naar Libanon. De verzoekers, een Syrisch gezin dat in 2012 Nederland is ingereisd, hebben op 5 oktober 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) had hen op 4 oktober 2019 geïnformeerd over hun aanstaande uitzetting op 9 oktober 2019. Verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de uitzetting zou worden opgeschort totdat op hun bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder mondelinge behandeling uitspraak gedaan. In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verzoekers geen nieuw bewijs hebben geleverd dat hun stelling ondersteunt dat zij niet de Libanese nationaliteit bezitten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de Libanese autoriteiten Laissez-Passers hebben verstrekt op basis van hun Libanese nationaliteit, en dat verzoekers geen informatie hebben verstrekt over de verblijfplaats van hun echtgenoot/vader, die een aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingediend.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bezwaar tegen de uitzetting naar Libanon geen redelijke kans van slagen heeft en heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 oktober 2019, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 19/7591 en AWB 19/7596
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam] ), verzoekster,

[naam 2] , verzoeker,
gezamenlijk; verzoekers,
gemachtigde: mr. S. Breuls,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Kaspers.

Procesverloop

Op 4 oktober 2019 heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) verzoekers medegedeeld
dat zij op 9 oktober 2019 om 15:35 uur met vluchtnummers RJ 152 en RJ 407 zullen
uitreizen via Amman (Jordanië) naar Beiroet (Libanon).
Op 6 oktober 2019 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen hun feitelijke uitzetting. Zij
hebben de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen in die zin dat
uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft op 8
oktober 2019 schriftelijk gereageerd. Daarna heeft de voorzieningenrechter het onderzoek
gesloten.
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan zonder mondelinge
behandeling. Het dictum is omstreeks 16:50 uur telefonisch meegedeeld aan partijen.

Overwegingen

1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en verzoeker op [geboortedatum 2] . Zij zijn
in 2012 Nederland ingereisd en hebben gesteld de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluiten van 16 november 2012 zijn verzoekers in het bezit gesteld van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig van 12 november 2012 tot 12 november
2017. Deze verblijfsvergunningen zijn vervolgens door verweerder op 14 maart 2017 met
terugwerkende kracht ingetrokken tot 12 november 2012 wegens het verzwijgen van relevante informatie, waaronder hun Libanese nationaliteit. De hiertegen ingestelde beroepen zijn bij uitspraken van 6 november 2017 (AWB 17/7483 en AWB 17/74850) door deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Gravenhage, ongegrond verklaard. In hoger beroep zijn deze uitspraken van zittingsplaats ‘s-Gravenhage door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 8 januari 2018 bevestigd.
3. Verzoekers hebben gesteld dat zij niet kunnen worden uitgezet naar Libanon. Zij voeren aan dat zij op 5 oktober 2019 een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend. Ter onderbouwing van die aanvraag hebben zij een brief van hun advocaat in Libanon overgelegd met een Franse vertaling van 2 december 2017. Uit dit document blijkt volgens verzoekers dat zij niet de Libanese nationaliteit hebben. Daarnaast voeren verzoekers aan dat hun echtgenoot/vader, de heer [naam 3] , op 6 oktober 2019 een aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingediend omdat hij ernstige medische problemen heeft.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling
(bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1995) volgt dat de
mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw tegen
een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop
verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van
zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig
verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit,
dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting
kan worden uitgegaan. In dat geval moet een vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden
aanvoeren ten opzichte van hetgeen hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die
uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is hetgeen een
vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de
rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de
voorgenomen feitelijke uitzetting leiden.
5. Het document van 2 december 2017, waaruit zou blijken dat verzoekers niet
de Libanese nationaliteit hebben, is door verzoekers al eerder ingebracht in de procedure
bij de Afdeling, zodat hierover al geoordeeld. Daarnaast hebben de Libanese autoriteiten
verzoekers op 15 april 2019 Laissez-Passers verstrekt op basis van hun Libanese
nationaliteit. Deze Laissez-Passers zijn op 3 oktober 2019 door de Libanese autoriteiten
verlengd. Verzoekers hebben geen nader bewijs geleverd van hun stelling dat zij niet de Libanese nationaliteit hebben. Verweerder mag dan ook uitgaan van de Libanese nationaliteit van verzoekers.
6. Dat de heer [naam 3] , de echtgenoot/vader van verzoekers,
wegens medische omstandigheden een aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingediend, kan
niet tot het oordeel leiden dat verzoekers niet kunnen worden uitgezet voordat op die
aanvraag is beslist. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de heer [naam 3] , de echtgenoot/vader van verzoekers zonder enig bericht op 1 oktober 2019 niet is verschenen op een afspraak voor een vertrekgesprek. Dat verzoekers stellen dat dit verband hield met medische afspraken, laat onverlet dat bij verweerder niet bekend is waar [naam 3] nu verblijft. Verzoekers hebben geen informatie verstrekt over zijn verblijfplaats. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [naam 3] met onbekende bestemming is vertrokken. Dat betekent dat verzoekers van hem zijn gescheiden en daardoor niet meer kunnen worden gezien als gezinslid van de vreemdeling die om medische redenen om uitstel van vertrek heeft gevraagd.
7. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar tegen de uitzetting naar Libanon naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen.
8. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.