ECLI:NL:RBDHA:2019:10968
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met feitelijke uitzetting naar Oekraïne en medische problemen
Op 4 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense burger, die bezwaar maakte tegen zijn feitelijke uitzetting naar Oekraïne. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, had op 3 oktober 2019 vernomen dat hij op 7 oktober 2019 zou worden uitgezet. Hij diende een verzoek in om de uitzetting te schorsen totdat er op zijn bezwaar was beslist. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L.M.F. Verhaegh, heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan zonder mondelinge behandeling, conform artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker een uitgeprocedeerde asielzoeker is, die eerder een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had ingediend, welke was afgewezen. Verzoeker stelde dat zijn uitzetting in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij gezinsleven had met een partner in Nederland en dat zijn medische problemen een belemmering vormden voor terugkeer naar Oekraïne. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen nieuw bewijs had geleverd dat zijn gezinsleven aantoonde en dat zijn medische situatie niet was veranderd sinds eerdere oordelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.