ECLI:NL:RBDHA:2019:10961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 18/9556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis is afgewezen. De rechtbank heeft op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige procedure, waarbij de zittingsplaats Middelburg was. Eiseres heeft geen officiële identificerende documenten kunnen overleggen, wat door de rechtbank als een tekortkoming werd gezien. De rechtbank heeft verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, waaruit blijkt dat Eritreeërs vanaf 18 jaar in principe over identiteitsdocumenten beschikken. Eiseres heeft wel enkele onofficiële documenten overgelegd, zoals een kerkelijke huwelijksakte en een verklaring van het huwelijk, maar deze zijn niet door de Eritrese autoriteiten opgemaakt. De rechtbank oordeelde dat deze documenten onvoldoende substantieel bewijs vormen voor de identiteit van eiseres.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de vertrouwelijkheid van bronnen en eerdere uitspraken van andere rechtbanken niet gevolgd. Eiseres heeft verder een bewonerspas overgelegd, maar ook dit document werd door de rechtbank niet als substantieel bewijs erkend, omdat het geen pasfoto bevatte. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiseres haar identiteit niet had aangetoond, wat ook gevolgen had voor de gestelde familierechtelijke relatie met haar referent, haar echtgenoot. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 november 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] , referent, en A. Solomon, tolk Tigrinya. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, heeft op 12 november 2015 een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 8 december 2015 heeft hij voor eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aangevraagd. Op 2 december 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Referent is in de bezwaarfase door verweerder gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar identiteit en de gestelde familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij de beoordeling van nareiszaken hanteert verweerder een vaste gedragslijn. [1] Blijkens deze gedragslijn betrekt verweerder, als een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Het overleggen van één onofficieel document is volgens verweerder in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie. Verweerder beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
5. Eiseres heeft geen officiële identificerende documenten overgelegd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van februari 2017 en het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van juni 2018 [2] blijkt dat alle Eritreeërs vanaf 18 jaar in beginsel over één of meer identiteitsdocumenten beschikken. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat dit discutabel is, gelet op de voetnoten in het meest recente ambtsbericht. Dat er gebruik wordt gemaakt van vertrouwelijke bronnen, betekent niet dat niet van het ambtsbericht uit kan worden gegaan. Dat in voetnoot 123 van het laatste ambtsbericht is vermeld dat er beperkt nader onderzoek is uitgevoerd, vindt de rechtbank daarvoor ook onvoldoende. Ook de verwijzing naar een e-mail van prof. Kibreab van februari 2016 kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat deze e-mail niet is voorzien van een bronvermelding. Het is daarom aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij nooit in het bezit is geweest van officiële identiteitsdocumenten. De enkele stelling dat zij deze nooit heeft aangevraagd, is onvoldoende. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiseres niet in bewijsnood verkeert.
6. Vervolgens is in geschil of eiseres substantieel indicatief bewijs van haar identiteit heeft overgelegd. Zij heeft een kerkelijke huwelijksakte, een verklaring van het huwelijk, een kopie van een rantsoenkaart en een registratie van een vluchtelingenkamp overgelegd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat geen van deze documenten zijn opgemaakt door de Eritrese autoriteiten en dat onduidelijk is welke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de afgifte ervan. Daarom moet ervanuit worden gegaan dat deze documenten op eigen verklaring van eiseres zijn afgegeven. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van substantieel indicatief bewijs. Ter zitting heeft eiseres nog verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 14 september 2018. [3] Deze verwijzing kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de genoemde uitspraak op 27 februari 2019 is vernietigd door de Afdeling. [4]
7. In beroep heeft eiseres nog een kopie van een bewonerspas overgelegd. Verweerders standpunt dat dit document, gelet op de ex-tunc-toetsing in beroep, niet bij de beoordeling kan worden betrokken, volgt de rechtbank niet. Dit document is immers overgelegd ter onderbouwing van de al in de aanvraagfase gestelde identiteit. De rechtbank volgt wel het subsidiaire standpunt van verweerder dat ook dit document niet kan worden aangemerkt als substantieel bewijs. Daarbij is van belang dat de bewonerspas geen pasfoto bevat, waardoor niet kan worden vastgesteld dat deze pas inderdaad aan eiseres toebehoort.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Omdat de identiteit van eiseres niet vast is komen te staan, kan de gestelde familierechtelijke relatie met referent ook niet worden aangetoond. De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden met betrekking tot die relatie.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie ook paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000
2.Deze algemene ambtsberichten zijn opgesteld door de minister van Buitenlandse Zaken
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:654