ECLI:NL:RBDHA:2019:10954
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechter in civiele procedure met verzoek om antwoordakte
Op 26 april 2019 vond een comparitie van partijen plaats in een civiele procedure. De advocaat van de verzoekers vroeg om de gelegenheid om een antwoordakte te overleggen, maar dit verzoek werd niet ingewilligd. De zaak werd verwezen naar de rol van 15 mei 2019 om partijen de kans te geven een minnelijke regeling te verkennen. Op 9 juli 2019 diende de wrakingsprocedure in, waarbij de verzoekers stelden dat de rechter partijdig was door zijn houding en het ontbreken van motivering bij de rolbeslissing. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden geen grond vormden voor wraking, aangezien de beslissingen van de rechter procedureel van aard waren en niet op vooringenomenheid konden wijzen. De wrakingskamer benadrukte dat alleen in bijzondere omstandigheden, die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren, een wrakingsverzoek gegrond kan zijn. De opmerkingen van de rechter over het al dan niet instellen van hoger beroep werden ook niet als gegronde reden voor wraking beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.