ECLI:NL:RBDHA:2019:10638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
R.17.214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei na tekortkomingen in verplichtingen

Op 11 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een schuldenaar die onder de schuldsaneringsregeling viel. De rechtbank moest beoordelen of de schuldenaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de regeling. De schuldenaar had nieuwe schulden gecreëerd, waaronder terug te betalen zorgtoeslag en huurtoeslag, en had een aanzienlijk bedrag van € 12.000,- in contanten bij zich op Schiphol, waarvoor hij geen goede verklaring kon geven. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet in staat was om aan te tonen dat hij aan zijn verplichtingen voldeed, en dat hij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de afdrachtplicht en informatieplicht. Hierdoor kon hem geen schone lei worden verleend. De rechtbank heeft de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld op € 4.299,20 en het vastrecht op € 630,-, voor zover de boedel toereikend is. De uitspraak is gedaan door rechter R. Cats en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier C.R. Cortenbach-van der Lek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/17[000] R
uitspraakdatum : 11 oktober 2019
In de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres, postcode en woonplaats],
schuldenaar,
advocaat: mr. R.P.R. Nolten.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 17 mei 2017 is ten aanzien van schuldenaar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. H.W. Vogels tot rechter-commissaris en van D. le Pair (Van der Linden C.S.), kantoorhoudende te Zwijndrecht, tot bewindvoerder en de looptijd van de regeling bepaald op twee jaren, derhalve tot 17 mei 2019.
1.2
Bij beschikking van 3 juli 2018 heeft de rechter-commissaris de looptijd van de regeling verlengd met vier maanden, derhalve tot 17 september 2019.
1.3
De bewindvoerder heeft op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw)
schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.4
Bij brief van 4 september 2019 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.5
Op 20 september 2019 heeft de terechtzitting als bedoeld in artikel 352 Fw plaatsgevonden. De bewindvoerder en schuldenaar bijgestaan door mr. Nolten, voornoemd, zijn ter zitting verschenen en gehoord.
1.6
De uitspraak is aangehouden, teneinde schuldenaar in de gelegenheid te stellen om de bewindvoerder uiterlijk 27 september 2019 van de gevraagde informatie c.q. stukken te voorzien.
1.7
Bij brief, met bijlagen, van 25 september 2019 heeft mr. Nolten, voornoemd, de rechtbank geïnformeerd over de door hem aan de bewindvoerder overgelegde informatie en stukken.
1.8
Bij brief van 4 oktober 2019 heeft de bewindvoerder de rechtbank opnieuw geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.9
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De (verlengde) termijn als bedoeld in artikel 349a Fw is op 17 september 2019 verstreken. De rechtbank staat daarmee thans voor de vraag of schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling, tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit die regeling en, indien daarvan sprake mocht zijn, of deze tekortkoming aan schuldenaar kan worden toegerekend.
2.2
De bewindvoerder heeft de rechtbank bij brief van 4 september 2019 onder meer bericht dat schuldenaar nieuwe schulden heeft doen ontstaan, bestaande uit terug te betalen zorgtoeslag 2017, terug te betalen huurtoeslag 2017 en terug te betalen KGB 2017 ten bedrage van € 3.288,- in totaal, alsmede een schuld aan TUI Nederland van € 3.268,16.
2.3
Ter terechtzitting van 20 september 2019 is schuldenaar in de gelegenheid gesteld om met betrekking tot de nieuwe schulden stukken te overleggen waaruit blijkt dat die schulden zijn voldaan, dan wel dat dienaangaande een betalingsregeling is getroffen. Bij brief van 25 september 2019 heeft de advocaat van schuldenaar stukken ingezonden. Naar aanleiding van die stukken heeft de bewindvoerder bericht dat van de belastingdienst is vernomen dat de IB-aangifte 2017 op 23 september 2019 is ingediend en dat nog niet kan worden nagegaan welke invloed de gedane aangifte zal hebben op de terugvorderingen door de belastingdienst. Nu gezien de belastingaangifte niet ondenkbeeldig is dat de terugvorderingen ongedaan gemaakt kunnen worden, overweegt de rechtbank dat met betrekking tot de nieuwe schulden bij de belastingdienst schuldenaar het voordeel van de twijfel zou kunnen worden gegund.
2.4
Met betrekking tot de schuld aan TUI Nederland is dit anders. Schuldenaar stelt dat hij deze schuld heeft betaald. Daargelaten dat hij geen stukken heeft overgelegd waar die betaling uit blijkt, baseert schuldenaar zich op oncontroleerbare en vraagtekens oproepende stellingen. Volgens schuldenaar is de nieuwe schuld aan TUI Nederland betaald door zijn werkgever die tevens zijn broer is, maar is die betaling gedaan met geld dat van hem was. Schuldenaar stelt dat het door hem gespaard geld betrof, dat hij het geld gepind had, dat hij dat geld aan zijn broer heeft gegeven en dat zijn broer TUI Nederland heeft betaald. Hij heeft in dit verband ook meegedeeld maandelijks € 300,- á € 400,- te sparen. Schuldenaar heeft dit verder niet onderbouwd. Voorts heeft schuldenaar geen plausibele verklaring gegeven waarom betaling zou hebben plaatsgevonden door middel van de toegepaste omslachtige constructie.
2.5
Voornoemde omslachtige constructie is niet de enige vreemde constructie waarvan schuldenaar en zijn broer zich naar eigen zeggen tijdens de schuldsaneringsregeling van schuldenaar hebben bediend. Schuldenaar is op 11 augustus 2019 op Schiphol door de douane staande gehouden, waarbij is geconstateerd dat hij, behalve een vliegticket naar Marokko, ook € 12.000,- aan contant geld bij zich had. Schuldenaar heeft aan de douane verklaard dat al dit geld van zijn broer was. Ter terechtzitting heeft schuldenaar meegedeeld dat zijn broer in Marokko verbleef, dat zijn broer in Marokko € 7.000,- moest betalen en dat zijn broer hem heeft gevraagd om een contant bedrag van € 10.000,- bij hem thuis op te halen en naar Marokko te brengen. Volgens schuldenaar was van het aangetroffen bedrag van € 12.000,- een bedrag van € 2.000,- van hemzelf en betrof het hier ook gespaard geld. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de enkele verklaring van de broer van schuldenaar niet dat er van kan worden uitgegaan dat het aangetroffen bedrag € 10.000,- aan die broer toebehoort. Dit temeer niet nu schuldenaar over aanzienlijke bedragen zegt te kunnen beschikken die door hem als spaargeld worden benoemd (de voornoemde € 3.268,16 en € 2.000,-). Bovendien heeft schuldenaar geen redelijke verklaring voor de gevolgde handelswijze gegeven. Waarom heeft zijn broer het geld niet gewoon overgemaakt, nu dit met enkele handelingen op een telefoon mogelijk is? Waarom een bedrag van € 10.000,- aan contanten van beweerdelijk de broer van schuldenaar, terwijl die broer volgens de stellingen € 7.000,- nodig had? Waarom had schuldenaar een bedrag van € 2.000,- aan eigen geld bij zich? Ook hier heeft schuldenaar geen goede verklaring gegeven voor de toegepaste omslachtige constructie. Tevens heeft hier te gelden dat schuldenaar de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over zijn reis naar Marokko, laat staan over de beweerdelijke redenen voor die reis.
2.6
Het vorenstaande wordt niet anders indien van het bedrag van € 12.000,- een bedrag van € 10.000,- aan de broer van schuldenaar zou hebben toebehoort. In dat geval ontbreekt het aan de sluitende verklaring voor het bedrag van € 2.000,-, alsmede voor het bedrag € 3.268,16 dat aan TUI Nederland zou zijn betaald. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat schuldenaar gedurende de wettelijke schuldsaneringsregeling € 300,- á € 400,- per maand heeft kunnen sparen, er van uitgaande dat het door de rechter-commissaris vastgestelde Vrij te laten bedragen is gebaseerd op door schuldenaar verstrekte correcte gegevens omtrent inkomsten en uitgaven. Minst genomen had schuldenaar hier een passende verklaring voor moeten geven en die verklaring moeten staven met financiële stukken. Dit heeft hij niet gedaan, hetgeen maakt dat in ieder geval de bedragen van € 2.000,- en € 3.268,16 aan de boedel hadden moeten worden afgedragen. Dit is niet gebeurd.
2.7
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtplicht en/of informatieplicht en wel zodanig ernstig dat hem geen schone lei kan worden verleend.
2.8
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat schuldenaar toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend wordt;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 4.299,20 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
- stelt het bedrag aan vastrecht vast op € 630,- voor zover de boedel toereikend is.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2019 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.