Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 20154.3 De rechtbank stelt vast dat [A] in deze periode maandelijks een aanzienlijk bedrag van ruim € 4.000,- netto ontving. Daarnaast ontving eiser maandelijks bijstand naar de gehuwdennorm. [A] heeft het PGB steeds contant in bedragen van € 250,- via geldautomaten opgenomen. Gelet daarop heeft verweerder niet aan de hand van bankafschriften kunnen vaststellen dat [A] aan eiser uit het PGB betalingen deed voor bij hem ingekochte zorg. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser inkomsten uit dat PGB ontving. Allereerst zijn daartoe redengevend de gedurende deze periode van vijf jaren ondertekende en ingediende verantwoordingsformulieren waarin eiser als zorgverlener is vermeld en waarop de totale halfjaarlijkse betalingen aan hem zijn weergegeven. Voorts maakt vanaf 1 juli 2013 een mede door eiser ondertekende zorgovereenkomst van het dossier deel uit en was eiser ook in het SVB-portaal als zorgverlener opgevoerd. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel de ongeloofwaardigheid van eisers standpunt dat hij niets van een PGB heeft geweten. Naast de bijstandsnorm voor gehuwden is er maandelijks gedurende vijf jaren ruim € 4.000,- netto door de echtelieden ontvangen, zodat continu bedragen in contanten voorhanden moeten zijn geweest. Dat eiser daar geen weet van heeft gehad acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarbij komt dat eisers verklaringen op dit punt niet consistent zijn. Zo heeft hij op 18 oktober 2017 ten overstaan van de sociale recherche ook verklaard:
"Er is mij verteld dat de uitkering voor mij was en de PGB voor mijn vrouw alleen. Op mijn bank kwam de uitkering en op mijn vrouw de rekening kwam de PGB. Voor het jaar 2015 kwam het pas op mijn rekening. Er waren veel problemen met betrekking tot geld. (…)".Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser weliswaar heeft ontkend [A] zorg te hebben verleend vanwege zijn beperkingen, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. De vraag of eiser daadwerkelijk de noodzakelijke zorg aan zijn echtgenote heeft verleend is immers niet bepalend voor het antwoord op de vraag of eiser inkomsten uit het PGB heeft ontvangen.