ECLI:NL:CRVB:2019:2123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van niet-gemelde bijschrijvingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan de orde is. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en werd verzocht om bankafschriften over bepaalde periodes te overleggen. Tijdens een gesprek op 15 september 2016 bleek dat er diverse bijschrijvingen op zijn bankrekening waren, die niet waren gemeld bij het college. Het college besloot daarop de bijstand van appellant over een bepaalde periode te herzien en een bedrag van € 727,61 terug te vorderen. Appellant stelde dat deze bijschrijvingen leningen van zijn broer waren en dat hij geen inkomsten had genoten in de zin van de PW.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat kasstortingen en bijschrijvingen van derden op de bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd. Het college heeft terecht de bijschrijvingen aangemerkt als inkomen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het om leningen ging die volledig waren terugbetaald. Daarnaast werd het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien afgewezen, omdat de gevolgen van de terugvordering niet als onaanvaardbaar werden beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.